Na zijn overlijden is er uiteraard nog slechts óver Henri Bruning geschreven. Dat gebeurde dan vrijwel altijd in negatieve zin als gevolg van het feit dat men uitsluitend naar zijn politiek verleden keek.
Met deze gedichten laat ik Henri Bruning zelf weer aan het woord komen. De gedichten zijn een keuze uit vrijwel zijn volledige werk op dit gebied, dus zowel gedichten van vóór, tijdens als nà de oorlog.
Deze gedichten ben ik zelf pas, betrekkelijk kort voor het bedoelde lustrumjaar, gaan verstaan en dat weer na het opnieuw lezen van zijn boek “Guido Gezelle, de andere”.
Ik kan Henri Bruning überhaupt pas de laatste tien jaar echt lezen, omdat ik vòòr die tijd, goed-fout paradigmatisch geconditioneerd als ook ìk was, steeds op zoek was naar de “fascist” Henri Bruning. Pas toen die niet te vinden was kon wat hij werkelijk te vertellen had, tot mij doordringen.
Zijn gedichten zijn de verwoording, zij het vaak versluierd, van wat hem ten diepste zijn hele leven heeft beziggehouden. En dat was en is nog steeds voor mij een ontdekking van onschatbare waarde, die tegelijkertijd verdrietig stemt omdat ik dat niet meer met hem kan delen.
Theo Bruning, februari 2002