terug naar menu
De NSB een ‘bovengrondse verzetsbeweging’
een aanleiding tot herziening

n.a.v. Anton Mussert
Nagelaten bekentenissen,
verantwoording en celbrieven van de NSB-leider,

bezorgd en ingeleid door Gerard Groeneveld (2005)

INHOUD
De figuur Mussert
Musserts politieke doelstelling
Musserts daden
De gesel van het hakenkruis
Landverrader
Herziening van de geschiedschrijving


Mussert had in het hoofdstuk van bovengenoemd boek, 'De NSB in oorlogstijd', beweerd dat ‘Duitsers en bezetting’ ‘de ergst denkbare ramp’ voor Nederland waren geweest.
Voorts beschouwde Mussert zijn NSB als een ‘bovengrondse verzetsbeweging’ en zag zichzelf als ‘de aangewezen verdediger van 's lands belang’ in geval Duitsland de oorlog zou winnen. Daarvoor ‘moest hij echter tijdens de oorlog de schijn van verregaande collaboratie op de NSB laden’.

Voor iemand die van collaboratie met de Duitse bezetter wordt beschuldigd, dus van het van ganser harte meewerken met de bezetter, is een kwalificatie als ‘de ergst denkbare ramp’ op zijn minst een verrassende bewering. Maar ronduit onthutsend moet het voor velen zijn om Mussert zijn eigen NSB als een ‘bovengrondse verzetsbeweging’ te zien betitelen. Dit lijkt mogelijk, voor velen, zijn politieke onbenulligheid, zijn ontberen van politiek inzicht en zijn gebrek aan realiteitszin alleen maar te bevestigen.
Toch ligt deze zienswijze van Mussert, de NSB als een bovengrondse verzetsbeweging, aardig in lijn met het betoog van Raymund Bruning N.S.B.-collaboratie? uit 2010, zonder dat laatst genoemde toen op de hoogte was van het bestaan bovengenoemd boek.

Op het verschijnen van dit boek zijn er in het najaar van 2005 drie artikelen verschenen in de NRC, waarvan de twee laatsten weer commentaar leverden op het eerste artikel.

Het eerste artikel (17-11-2005), van H.W. von der Dunk, waaruit ik bovenstaande beweringen van Mussert heb overgenomen, kwam tot de slotconclusie:
‘Maar aan de rehabilitatie van zijn beeld als ordinaire landverrader zijn we al lang toe. Zeker als we zien hoe wonderlijk Nederland soms kaf van koren heeft gescheiden in zijn geijkte beeldvorming van die tijd’.
De schrijver wilde zelfs tot rehabilitatie van Mussert overgaan. Tevens meen ik te begrijpen dat er, naar zijn idee, meer personen uit de Nederlandse geschiedschrijving van de Tweede wereldoorlog bekend waren, die nogal vreemd, misschien zelfs verkeerd, beoordeeld zijn. De beeldvorming rond deze personen verdient enige correctie.
De twee commentaren op von der Dunk, het eerste (22-11-2005) van Chr. van der Heijden en het tweede (22-11-2005) van D. Barnouw en P. Romijn, besteedden echter geen woord aan die opmerkelijke beweringen van Mussert, zoals die door von der Dunk aangehaald waren. Alle drie ontweken zij de essentie van het verhaal, omdat het als een apologie, een achteraf schoon praten van zijn straatje, werd beschouwd. Zij stortten zich volledig op het beoordelen van de figuur Mussert.
Zo kwamen beide andere commentaren wel tot de slotconclusie dat Mussert nog steeds als een landverrader gezien moest worden, al benadrukte van der Heijden wel de noodzaak van een herziening van de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog, iets wat bij de twee NIOD medewerkers, ik zou haast zeggen, uiteraard, niet ter sprake kwam.

De figuur Mussert
In alle drie de artikelen werd Mussert als een schertsfiguur afgeschilderd. Von der Dunk zag Mussert ‘als slachtoffer van zijn eerzucht en ijdelheid’, met een ‘parmantige leidersallure’, en met een politieke visie als van een ‘doorgeschoten padvinder en puberale romanticus’.

Van der Heijden beschreef hem als een ‘nationalistische burger’ en een ‘naïeve ijdeltuit’, alsmede een ‘politiek gedrevene’ die graag een rol van betekenis wilde spelen. Mussert was, weliswaar, in zijn ogen ‘geen Hitler en geen massamoordenaar’ en geen ‘ordinaire landverrader, lees oorlogsmisdadiger’. Bedoelde van der Heijden met zijn ‘nationalistisch burger’ dat Mussert eigenlijk een rechtgeaard Nederlander was? En als Mussert geen Hitler, geen massamoordenaar en geen oorlogsmisdadiger was, was zijn doodstraf dan wel terecht?

Ook Barnouw en Romijn schetsten een treurige figuur. Mussert was het ‘slachtoffer van zijn eigen ijdelheid’, ‘het prototype van een kleinburgerlijk nationalist’, die ieder ‘politiek inzicht’ ontbeerde. Maar ook al zou Mussert, in politiek opzicht, een schertsfiguur geweest zijn, dan bewijst dat nog geenszins, dat hij een landverrader was of medeplichtig aan deportaties, het voegt zelfs helemaal niets toe aan een eventueel bewijs voor deze beschuldigingen.

In het kort bestek van een krantenartikel is het niet verwonderlijk dat zij niet verder kwamen als deze subjectieve indrukken. Von der Dunk heeft echter wel oog gehad voor het feit dat Mussert zijn doodvonnis ‘met een superieure gelatenheid, waardig en stijlvol’ aanvaardde. Daarin ontwaarde hij kennelijk toch een grootheid bij Mussert.

Musserts politieke doelstelling
Nu duidelijk is hoe de verschillende schrijvers Mussert zagen is het belangrijk om te realiseren wat Musserts politieke doelstelling was, nadat ons land bezet was, de ergst denkbare ramp, zoals hij dat noemde. Mussert was ervan overtuigd dat Duitsland de oorlog zou winnen. Zijn doel was daarom, volgens von der Dunk, een alternatief Nederland, fascistisch-autoritair onder zijn leiderschap maar met behoud van zijn ‘nationale identiteit’ en ‘zelfstandigheid’; zij het opgenomen in een grote Germaanse federatie onder Duitslands leiding’.
Het fascistisch-autoritair is een politieke doelstelling. Dit noem ik in verband met de beoordeling van zijn politieke misstap/misdaad/verraad. Het behoud van de nationale identiteit en zelfstandigheid is van belang bij het beoordelen van zijn landverraad.

Musserts daden
Om Mussert werkelijk te kunnen beoordelen moeten we ook naar zijn daden kijken. Von der Dunk bracht in dat verband naar voren dat de NSB-ideologie oorspronkelijk niet anti-joods was (). De SS beschouwde hem een ‘jodenknecht’ en een sta-in-de-weg voor hun inlijvingspolitiek.
Voor van der Heijden waren alle daden van Mussert samengevat met ‘hij collaboreerde – meer nog hij leidde de collaboratie’, nadat hij eerst nog geradicaliseerd was.

Barnouw en Romijn waren het uitvoerigst over zijn daden. Zij zagen hem al voor de bezetting radicaliseren ‘in een Duitsgezinde en nationaal-socialistische richting’.

(Dat laatste lijkt mij niet verwonderlijk omdat hij zijn partij niet voor niets de naam ‘Nationaal Socialistische Beweging’ had gegeven. T.B.)

Zij beweerden dat hij aanvankelijk geen ‘fanatiek antisemiet’ was, maar dat hij wel ‘de racistische component in zijn partij’ tolereerde.

(Die racistische component werd mogelijk afgeleid uit het feit dat Mussert de Nederlanders en de Duitsers als verwante Germaanse volken beschouwde? T.B.)

Later heeft Mussert zich, volgens hen, ‘herhaaldelijk in het openbaar uitgesproken voor discriminatie en vervolging van de joodse bevolking’, ook al noemden de SS’ers hem ‘jodenvriend’.

(Kennelijk discrimeerde Mussert in de ogen van de SS te weinig. T.B.)

De Duitse bezettingspolitiek werd door Barnouw en Romijn in vijf activiteiten nader omschreven: ‘de jodenvervolging, de exploitatie van de [Nederlandse] economie en het gebruik van Nederlanders als dwangarbeiders, de herinrichting van de samenleving op nationaal-socialistische grondslag én de uitzending van Nederlandse jongens naar het Oostfront’.

(In strijd met dat uitzenden naar het Oostfront, lijkt hetgeen ik lees bij Z. Mattheé Voor volk en vaderland (211), waar Mussert op bezoek bij NSB-evacués in de kampen in Lüneburg in januari 1945, geschrokken was van de grote invloed aldaar van de SS, die trachtte de geëvacueerden te ‘germaniseren’ en de jongeren te ronselen voor de Waffen-ss. Dit was reden voor hem over te gaan tot reëvacuatie naar Groningen.)

Mussert zou ‘politiek verraad’ gepleegd hebben door de Duitse bezetter op al deze vijf punten ‘actief’ gesteund te hebben.
Daarnaast werd gememoreerd dat hij ‘in september 1940 Hitlers politiek leiderschap’ aanvaardde en ‘in december 1940 persoonlijk trouw [zwoer] aan Hitler’

(Het trouw zweren aan de Führer zou dus ook een toneelstukje van Mussert geweest kunnen zijn, in zijn poging de zelfstandigheid van Nederland terug te winnen. T.B.)

en in maart 1942 de Duitsers voorsteldde ‘hem aan de macht te brengen, opdat hij het Duitse leger Nederlandse dienstplichtigen kon leveren’.
(Ik kan mij niet herinneren dit laatste feit van Mussert ooit eerder te hebben gelezen. T.B.)
Barnouw en Romijn besloten hun artikel, mijns inziens, met een tegenspraak. Ze stellen terecht dat Mussert de machtspositie ontbeerde om tegenover de Duitse bezetter een eigen koers te varen om vervolgens te beweren dat hij ‘actief meeging met de radicaliteit van het nationaal-socialistische systeem’.

(Met radicaliteit bedoelden zij waarschijnlijk de deportaties en andere maatregelen tegen de Joden. En met ‘actief meegaan’ van deze ‘ineffectief politiek leider’ wilden zij eigenlijk zeggen dat Mussert zich niet actief verzette tégen deze maatregelen. Maar voor zodanig actief verzet ontbrak Mussert, door toedoen van de bezetter, nu juist de, door hen genoemde ,‘machtspositie’. T.B.)



De gesel van het hakenkruis. *)
Von der Dunk verweet Mussert wel dat ‘de gruwelen onder het hakenkruis’ ‘buiten zijn gezichtsveld’ bleven. Mussert heeft, net als alle andere gewone Nederlanders, ook, van alle misdaden (deportaties van de Joden, represaille maatregelen, zoals in Putten etc.) door de Duitsers hier ter lande gepleegd, geweten. Van alle andere gruwelen onder het hakenkruis (de vernietigingskampen), zoals die pas na de oorlog bekend werden, heeft ook hij tijdens de oorlog niets geweten. De Duitsers hielden dat alles met opzet ‘buiten het gezichtsveld’, zelfs van hun eigen mensen.
*) Dit is de titel van een Prisma-boekje, waarin alle kampen met alle daar bedreven misdaden beschreven stonden. Dit boekje heb ik in mijn middelbareschooltijd gelezen.

Landverrader
Als ik van der Heijden goed begrijp kwam hij tot de conclusie van landverrader omdat Mussert in de bezettingstijd een rol wilde spelen. ‘Daarmee werd hij een landverrader’, al voegde hij er aan toe dat het misschien ‘deels tegen wil en dank’ was.
Landverraad vereist volgens mij een opzet of bedoeling. Daarvan lijkt mij bij ‘tegen wil en dank’ geen sprake te zijn. Met ‘tegen wil en dank’ doelde van der Heijden waarschijnlijk ook op de beperkingen die de bezetter Mussert opdrong.

De slotconclusie van Barnouw en Romijn luidde: ‘Zijn falen is daarom in het geheel geen argument voor revisie van ons beeld van Mussert en voor de stelling dat hij zich niet schuldig zou hebben gemaakt aan landverraad.’ Waarbij het falen waarschijnlijk sloeg op het ‘ineffectief leider’schap van Mussert, dat echter grotendeels te wijten was aan het optreden van de bezetter.

Als Mussert met zijn NSB tijdens de bezetting een bovengrondse verzetsbeweging in het Nederlandse belang trachtte te zijn, iets wat volgens van der Heijden niet ‘helemaal onjuist’ was, dan is zijn bedoeling (de appels) in ieder geval niet landsverraderlijk geweest.
Blijft de vraag dus of zijn daden (de peren) landsverraderlijk waren. Bij het beoordelen van zijn daden mogen we enerzijds de rol van de bezetter en anderzijds het beoogde doel van Mussert, de zelfstandigheid van Nederland, niet uit het oog verliezen.

Herziening van de geschiedschrijving
Von der Dunk uitte enige kritiek op de geijkte beeldvorming van die tijd en vond dat Mussert als ‘ordinaire landverrader’ gerehabiliteerd diende te worden. Van der Heijden sprak over de noodzaak van een herziening van de geschiedschrijving maar voor hem bleef Mussert toch een landverrader, anders zouden we ‘een potje [maken] van de geschiedenis’, hetgeen ik overigens een uiterst zwak argument vind. Voor Barnouw en Romijn bleef Mussert eveneens een landverrader. Zij vonden dat er hooguit over zijn strafmaat gediscussieerd kan worden.
De hele discussie heeft zich uiteindelijk toegespitst op het feit of Mussert al dan niet een landverrader genoemd moet worden. Maar als men zich alleen beperkt tot dit aspect, het al dan niet landverrader zijn, of alleen tot zijn strafmaat, gaat men kennelijk ervan uit, dat er verder niets op de geschiedschrijving is aan te merken. Natuurlijk zijn de meeste feiten (b.v. wanneer gaf Mussert Hitler een handje etc.) rond de geschiedschrijving van Nederland in oorlogstijd correct beschreven, maar toch zijn er ook de nodige kritische kanttekeningen te plaatsen, juist vanwege de vooringenomenheid, het volkomen fout zijn van alles wat de NSB heeft gedaan of heeft betekend, van waaruit de geschiedschrijving tot nu toe heeft plaatsgevonden. Ook de hier besproken commentaren op het boek samengesteld door Groeneveld getuigen volop over dezelfde vooringenomenheid zoals blijkt uit de vanzelfsprekendheid waarmee Mussert als een stuk onbenul werd afgeschilderd.
De negatieve visie op de NSB werd, in het verleden, nog versterkt doordat weinig tot geen rekening gehouden werd met alles wat op rekening van de bezetter geschreven moest worden. Zonneke Matthée beschreef hoe Mussert dat al vóór de oorlog had ervaren en wat tijdens de oorlog niet minder was geworden:

Op een NSB-bijeenkomst eind april 1945 in Amsterdam liet hij pas echt openlijk zijn teleurstelling in de Duitsers blijken. Hij was woedend op zijn bondgenoten, geen goed woord had hij meer voor ze over. ‘Al voor de oorlog hebben we niets dan last van ze gehad’, tierde hij. Alles wat in Duitsland gebeurde werd de beweging (de NSB) aangewreven. Als het geen jodenvervolgingen waren, dan was het de Anschluss of de bezetting van Tsjecho-Slowakije. (VVeV, blz.47)


De opmerking van Mussert over zijn bovengrondse verzetsbeweging is geheel in lijn met wat Raymund Bruning in N.S.B.-collaboratie? over de leider van de propaganda-afdeling van de NSB, Voorhoeve, al wist te melden, hetgeen hij overgenomen had uit een NIOD-uitgave. Deze Voorhoeve werd door de Duitsers als een ‘niet te corrigeren tegenstander van het nationaal-socialisme’ beschouwd. J.H. Feldmeijer, die dit gemeld had aan Rauter, heeft natuurlijk bedoeld: een niet te corrigeren tegenstander van het Duitse nationaal-socialisme. Raymund Bruning merkt dan terecht op: “Het kan moeilijk anders dan dat de gezindheid van Voorhoeve karakteristiek is geweest voor het NSB-hoofdkwartier.” (, )
Twee andere, thans bekende voorbeelden van verzet tegen de bezetter onder de dekmantel van collaboratie, zijn Bruning en Goedewaagen.

Soortgelijke ervaringen, als waar Mussert op doelde met zijn bewering dat alles wat in Duitsland gebeurde de NSB werd aangewreven, ben ik ook tegengekomen in de biografie van Goedewaagen, bijvoorbeeld ten aanzien van de veronderstelde autoriteit van Goedewaagen en zijn Kultuurkamer op het filmwezen. ()
Talrijke beschuldigingen aan het adres van Bruning, die ook verweten werd een fanatiek collaborateur (landverrader) en radicaliserend antisemiet (medestander van de beulen) te zijn geweest, bleken steeds opnieuw volledig uit de lucht gegrepen te zijn.

De gangbare geschiedschrijving bezondigde zich met beeldtaal door het gebruik van allerlei woorden, zoals fanatiek, radicaliseren etc., de geijkte beeldvorming zoals von der Dunk dat noemt, zonder dat men zich zorgen maakte over het feit of dergelijke beweringen ook überhaupt hard te maken waren.
De geijkte beeldvorming ging ook voorbij aan het feit dat de omvang en de ware aard van de misdaden (De gesel van het hakenkruis) begaan in naam van het nationaal-socialisme pas ná de oorlog in hun volle omvang bekend werden (), waarmee de beschuldiging aan medeplichtigheid of zelfs medeverantwoordelijkheid op losse schroeven kwam te staan.
De gangbare geschiedschrijving ging tevens voorbij aan het feit dat het absoluut niet zo voor de hand liggend was dat Duitsland de oorlog zou verliezen en dat er dus ook tenminste enige jaren gedurende de oorlog de mogelijkheid had bestaan van een langdurige “bezetting” in een (soort) “vrede”stijd, vergelijkbaar met de toestand van de oostblok-landen na de val van Hitler en de daarop volgende bezetting door de Sovjet-Unie.

Mijn bevindingen sterken ook mij, net als von der Dunk, van der Heijden en Raymund Bruning in de overtuiging, dat de geschiedenis van Nederland in oorlogstijd aan een herziening toe is, een herziening niet zozeer wat betreft de werkelijke feiten, maar in de waardering/beoordeling van of de beeldvorming rond die bekende feiten. Hiermee bedoel ik dat de beoordeling van bijvoorbeeld achter het raam ophangen van een affiche van De Winterhulp thans nog bijna even zwaar weegt, in negatieve zin, als het beoordelen van het opblazen van een spoorweg, in positieve zin, terwijl dat eerste behoorlijk onschuldiger was dan het laatste.
Het komt mij voor dat tot op de dag van vandaag de geschiedschrijvers met een afkomst uit het “goede” kamp niets willen weten van een meer objectieve benadering van de collaboratie (de NSB). En dat de geschiedschrijvers met een afkomst uit het “foute” kamp dat nog steeds niet durven.

Daarom zou deze, zozeer gewenste en noodzakelijke, herziening uitgevoerd moeten worden door een instantie of persoon, die onpartijdig is naar alle betrokkenen uit die tijd (de collaborateurs enerzijds en het verzet en de slachtoffers anderzijds) en misschien wel bovenal onafhankelijk van de geijkte beeldvormers tot nu toe. En wel omdat de geijkte beeldvorming met betrekking tot (de ideologie van) de NSB tot nu toe een stevige indoctrinatie () erg dicht heeft benaderd.

Eindhoven, 5 juli 2014
Theo Bruning



















aangemaakt: 24-06-2014 laatste aanpassing: 05-07-2014