lijst van werken
vorige bladzijde


vorige bladzijde Kerk ter uitbreiding van het Rijk Gods op aarde een ook redelijk verantwoord handelen is. De mens echter die Christus zocht en vond, zoekt in de eenheid der Kerk iets anders nog dan een afstraling van een concern; hij zoekt een afstraling van die eenheid welke Christus gerealiseerd wilde zien en die Hij heeft omschreven toen Hij bad: ’bewaar hen in Uw naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk Wij’; ’mogen ze één zijn in Ons, opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt.’ En dat ’gelijk Wij’ omschreef Christus, toen Hij zeide: ’Een nieuw gebod geef Ik u, dat ge elkander beminnen moogt; zoals Ik u bemind heb, moet ge ook elkander beminnen. Hieraan, dat ge liefde hebt jegens elkander, zullen allen erkennen, dat ge Mijn leerlingen zijt.’
    Ik meen dat het Julien Green was, die, geconfronteerd met dit ’gelijk Wij’, het christendom zag als een voor de zwakke en zondige christen (dus ook met ’de genade’) essentieel onvervulbare eis, om vervolgens dit intrinsiek onvervulbare te aanvaarden als een bron van durend tot deemoed en mildheid louterend schuldbewustzijn. Het komt mij voor, dat hier sprake is van een fundamenteel misverstand. Het is dat echter niet enkel wegens zijn conclusie en omdat deze eigenlijk zou moeten luiden dat wij dat in zich onvervulbare toch maar zouden moeten blijven proberen (wegens de winst der meerdere mildheid en deemoed?), of dat dat ’gelijk Wij’ alleen bedoeld is voor enkele bijzonder begenadigden, want ook met die conclusies maken wij het Rijk Gods tot een in zich verdeeld koninkrijk en met zichzelf in tegenspraak. Dat Christus over iets realiseerbaars sprak, volgt reeds onmiddellijk uit het feit, dat Hij tot tweemaal toe het te realiseren doel – de eenheid, waaraan Hij het ’gelijk Wij’ verbond – transformeerde tot het apostolaat bij uitstek: ’hieraan zal de wereld herkennen...’ etc. Ook blijkt uit het feit dat Hij dit nieuwe gebod gaf aan zwakke en zondige mensen, dat het realiseerbaar is op elk plan van (niet-schuldige) zwakheid en, op welk plan van zwakheid ook gerealiseerd, tevens iets zo schoons is, dat de wereld eraan herkent dat Hij inderdaad het leven der mensen is. Het misverstand van Green is echter fundamenteler dan de conclusie die hij aan het ’gelijk Wij’ verbond, het betreft juist dat ’gelijk Wij’. Hoe wij dit ’gelijk Wij’ dan wel moeten verstaan, is een kwestie die ik nog even wil laten rusten. Bepalen wij ons enkel tot de eenheid zoals die door Christus dan minstens bedoeld moet zijn, n.l. als de vormgeving van een consequent, concreet en herkenbaar geleefde onderlinge liefde. Christus bad dan toch minstens voor dié eenheid, en voor die eenheid als de reële bestemming van zwakke en zondige mensen, als een eenheid die zwakke en zondige mensen zouden zijn. En niet enkel zouden de zwakke en zondige mensen, waaruit de hiërarchie bestaat, deze liefde zijn, maar ook de zwakke en zondige mensen die de gelovigen zijn. Zij allen zouden tezamen die liefde-gemeenschap vormen. En zij allen hebben, toen zij besloten Christus te volgen, ook besloten deze liefde, dit ’nieuw gebod’, als de grote wet voor hùn leven, te vervullen, – ook opdat de wereld aan die eenheid zou herkennen, dat Christus de woorden des levens heeft gesproken. volgende bladzijde

145





















volgende bladzijde



aangemaakt: 27-10-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 26-04-2011