lijst van werken
vorige bladzijde

vorige bladzijde slotte toch al ons begrijpen zou te boven gaan. Doch ook dan blijft de wijsheid en orde die wij ervan begrijpen en beminnen, wijsheid overeenkomstig ons, terwijl wat in de schepping niét overeenkomstig ons is, zich opnieuw aan ons als onbenaderbaar zou onttrekken. – Ook met de wijsheid der schepping dringt de mens niet door tot de goddelijke wijsheid, – die wijsheid is van een geheel andere orde. De mens blijft opgesloten, ingekerkerd in zijn wijsheid.
   Wij zeggen dan ook terecht: God is ’boven-wijs’, maar Hij is dan bovenwijs op dezelfde wijze als Hij boven-aards is. Zoals met dit laatste Zijn wezen een ontkenning is van het aardse, zo is God ook een ontkenning van hetgeen wij wijs (kunnen) noemen. Déze ’boven-wijsheid’ is Gods Majestas, – doch deze boven-wijsheid is voor ons tevens een vacuum.
   Gods wijsheid blijft ons in de wijsheid der schepping ver en vreemd: een vacuum, – en dat vacuum kan de mens ook niet liefhebben. En God kón ook niet vragen Zijn wijsheid, die boven-wijs is, lief te hebben. Juist daarom (bij wijze van spreken) gaf Hij ons Zijn werken: om die lief te hebben en te begrijpen inzoverre hun wijsheid overeenkomstig ons is.
   Dat is de Majestas Gods, dat ook Zijn wijsheid niets gemeen heeft met de wijsheid die wij mensen doorgronden kunnen. Wij zien dat de vore, die de ploegmachine trok, goed is en wijs, maar van de goedheid en de wijsheid die met de schepping van de ploegmachine gerealiseerd werd en aan het woord was, kunnen wij uit de vore alleen niets afleiden. De vore is slechts similitudo vestigii....

19. ’Je meende, omdat ik terloops een opmerking maakte over de oosterse religies en dit nadat ik geschreven had dat Gods oneindige Zijnsvolheid zich aan ons voordoet als een volstrekt Niets, hier enige verwantschap te mogen bespeuren met het Nirwana, waarover de oosterse religies spreken en dat wij al te langdurig misverstaan hebben als leegte, stilte, een uitdoven ten laatste van elk menselijk en goddelijk zijn. – Ik geloof echter dat ik me met dit Niets (dat Iets dat zich volkomen aan ons mensen onttrekt) uiteindelijk toch meer in de buurt bevind van die andere religieuze realiteit van het Oosten: het volstrekte stilzwijgen dat die religies over God bewaren en waardoor het Westen, wederom ten onrechte, van ’atheïstische religies’ is gaan spreken. Confucius en anderen zwegen niet over God omdat zij het bestaan van God betwistten of betwijfelden, maar omdat zij, die zo eindeloos diep en ver in allerlei mysteries waren doorgedrongen, een recht besef hadden van Gods Majestas en wisten met geen menselijk woord over dat Laatste en meest Wezenlijke te kunnen spreken. Hun zwijgen is een diepe en diepzinnige eerbied, en wezenlijk verwant met de ledige ruimte van het Heilige der heiligen – waarin enkel het téken stond van de Arke des Verbonds.
   ’Weet je, ik vind dat een religie, die God als de volstrekt transcendente en onkenbare slechts toelaat als onderwerp voor een theologische discussie doch niet wezenlijk opneemt in het religieuze leven, die ons negatieve weten omtrent God niet reëel omzet in Gods Majestas zó dat al het andere volgende bladzijde

244





















volgende bladzijde



aangemaakt: 24-04-2011 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 02-08-2013