lijst van werken
vorige bladzijde


vorige bladzijde naar het beeld en de gelijkenis van de mens. Ik ken wat beeld is, maar God blijft door dit beeld-zijn Zijner werken niet minder onkenbaar. Ik kan God niet verder kennen dan ik het geschapene ken. Ook beeld en gelijkenis gaat Hij eindeloos te boven en te buiten, doorbreekt Hij en doet Hij te niet. En bovendien: ik kan Gods werken niet beminnen omdat ze beeld en gelijkenis zijn. Ik kan ze alleen om hun eigen wezen beminnen, en dat kan ik ook kennen. En: ik moet ze ook beminnen om hun wezen: niet wat ík er als beeld en gelijkenis in ontwerp en zie maakt ze groter, maar wat hun Schepper ze als hun wézen meegaf is hun grootheid en schoonheid. Hun beeld- en gelijkenis-zijn neem ik bij voorbaat onvoorwaardelijk aan, maar ook: dat ik daarmee niet nader kom aan Gods werkelijkheid.
   Een kunstwerk is naar het beeld en de gelijkenis van de kunstenaar (ook als hij er elke herinnering aan zijn persoonlijkheid in zou willen uitwissen zal het beeld en gelijkenis zijn in de wijze van zijn uitwissen) of anders gezegd: het gedicht dat ik schrijf is een gedicht waarin ikzelf, hoe dan ook, aanwezig ben. Doch wat weet men daarmee van degene die ik in werkelijkheid ben, van dat ene mens-exemplaar dat wordt aangeduid met de naam Henri Bruning, en dat Henri Bruning is door datgene waardoor hij zich onderscheidt van andere mens-exemplaren? Wat weet men van die mens na honderd gedichten en talloze boeken? Dit vind ik in zekere zin het huiveringwekkende vaak: dat wij jaren lang met iemand kunnen omgaan, dat wij zóveel van hem kunnen weten dat we soms al bij voorbaat weten hoe hij in bepaalde (ook exceptionele) omstandigheden zal reageren, en dat die mens-zelf zich toch aan ons onttrekt. We zouden in hem willen kruipen, we zouden één ogenblik die ander willen zijn, we zouden willen zien met zijn ogen, denken met zijn hersens etcetera om het mysterie van die mens, die individualiteit, te kennen, te zijn, te bezitten. Maar met alles wat ik van die mens weet, sta ik tegelijk tegenover een grondeloos mysterie. – Maar goed, het gedicht is naar het beeld en de gelijkenis van de dichter, doch: wat weet ik daarmee van hém, die juist is wat hij is als uniek, onherhaalbaar, in zichzelf besloten mens-exemplaar. – Welnu, alles wat we van Gods werken kennen en beminnen is tezamen niet meer dan één regel, één woord van een gedicht, één woord van dat grootse en sublieme poëem dat God van eeuwigheid tot eeuwigheid voortgaat te schrijven. Dat ene woord is niet meer dan een afschaduwing van een afschaduwing van het beeld- en gelijkenis-zijn. Wat zouden we daarmee van God kennen? Niet meer dan we van de dichter als mens kennen wanneer we één woord van hem hoorden opklinken.
   Zeggen (om de beminnenswaardigheid van Gods werken): ik houd van God, betekent iets soortgelijks in de grond als: ik houd van Dante. Met dit laatste druk ik niet uit dat ik van zijn persoon houd als mens, maar.dat ik houd van zijn werk als poëzie. Ik kan ook van de dichter als mens houden, maar dichter en mens bemin ik om geheel andere redenen. Zijn gedicht kan ik slechts beminnen in zoverre het gedicht is,. dat wil zeggen: volgende bladzijde

242





















volgende bladzijde



aangemaakt: 24-04-2011 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 02-08-2013