|
UIT: DAGBOEKBLADEN VAN EEN NUTTELOZE
Het geschapene, dit ’Godlijk speur, daar Gij/zijt in voorbijgegaan’, onthult in wezen precies zo niets over God als het vlakke, horizontale spoor over de twee ronde wielen die het trokken, over de tractor
die de wielen voortbewoog, of over de mens die dit voertuig schiep en bestuurde. Het veroorzaakte is naar zijn wezen van zo totaal andere orde dan de oorzaak, dat uit het eerste-alléén volstrekt niets omtrent het tweede (de mens, en wat hij in wezen is) valt af te leiden. Men kan dan alleen, uit het veroorzaakte, besluiten tot een oorzaak. Op die wijze stilte en niets is ook, ten overstaan van God, het ’Godlijk speur (daar Gij/zijt in voorbijgegaan)’. Op die wijze onkenbaar blijft ook God in het geschapene.
2. Voor de mens zijn de werken van Gods hand een onuitsprekelijk schone openbaring Gods, – toch echter op soortgelijke wijze als het lange diepe wagenspoor dat een machtige onmeetbaarheid is voor de mier die door die
352
|
|