lijst van werken
vorige bladzijde


124

de intieme dingen van de huiskamer, voelde hij zich een indringer, een die hier niet tuis hoorde.
    Ze reikte hem hartelik haar hand. Een vriendelike stem zei:
    – Dag Dolf (Dolf onderging, als altijd, weer die zonderling-gelukkige ontroering wanneer een vreemde hem bij zijn voornaam noemde). Ik zal maar Dolf zeggen – dat vind je toch wel goed? – dat is prettiger. – Zo. En alles goed gegaan op reis. Dat is gelukkig. Dus jij komt hier ’ns een paar dagen logeren, van de buitenlucht genieten. – Nu, geniet maar flink: 't is hier heerlik.
    Hij keek naar haar ogen, haar hartelike, donkere, levenslustige ogen: Frits had dezelfde ogen als z’n moeder.
    Voelde plotseling behoefte nog ééns zijn hand zacht om de hare te sluiten. Om haar stem, haar ogen, om wat ze zei, om de kamer, om Frits? – Schrok uit z'n overpeinzing op: bemerkte dat hij haar wat lang aankeek: antwoordde toen vlug, nerveus: de wat onhandige brug ,,entre son coeur et le présent....” Maar terwijl hij antwoordde, wist hij weer: hij stond tussen moeder en zoon, tussen twee mensen die elkander genegen waren en nu ook hem in die genegenheid voor elkander opnamen. ’n Film rilt een landschap open, – ’n zacht-blauw landschap. Maar er danst een schichtige zwarte vlek, een vlek die plotseling naar alle kanten over ’t landschap uit kan vloeien.
    Niet denken. Kijken. Naar ’t landschap. Zolang als ’t landschap er is.
    Hij keek om zich heen. Lachte zacht. Keek even naar Frits. Alsof dat ook Dòlf gelukkig kon maken:
    Dus dit is het huis waarin Frits een gelukkig mens werd. Dit.... is z’n moeder.
    – Wil ik je nu maar eerst even je kamer wijzen.
    Dolf keek Frits aan. Zei toen:
    – Goed..... goed. Doe dat eerst, ja.
    – Tot strakjes dan, zei z’n moeder.
    Maar met een angstig-strakke ren schoot de poes de deur in, dwars door de kamer en weer het raam uit.
    – Natuurlik iets van Karel!
    Antoeziast brullend verscheen die dan ook in de deuropening. Maar keek dan enigszins verschrikt naar Dolf en van hem naar z’n moeder en toen naar z’n broer. Maar even later voelde Dolf – die als de anderen maar moeilik z’n (iets te nerveuze) lachen kon bedwingen – een sterke jongenshand om de zijne sluiten, en keek hij in een paar overmoedig-lachende ogen.
    Op Dolf’s kamer deed Frits het raam open. Wees hem de torentjes in het glooiende heuvelland. Hier en daar en heel ver kon je er een enkele zien. volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-10-2010