4.  Alain Finkielkraut  “Geobsedeerd door de Ander” Interview door Fokke Obbema                        

de Volkskrant van 27 september 2003.

 

inhoud

ter inleiding 1

Obbema en Finkielkraut 1

de zienswijze van Alain Finkielkraut 1

continuïteit; A. Bleich en Finkielkraut 1

verbreiding van de ideologie van het antiracisme volgens Finkielkraut 2

wat er fout is met de recente ideologie van het antiracisme 2

het nieuwe antisemitisme: oorzaak van de uitbarsting van Finkielkraut 3

verklaring van het ontstaan van het nieuwe antisemitisme 3

gevolgen van deze ommekeer in het antiracisme 3

kritiek op Finkielkraut 4

een fundamenteel foute vooronderstelling van Finkielkrauts analyse 4

gevolg: onze kijk op het israëlisch-Palestijns conflict 4

Finkielkraut' late kritiek op de ideologie van het antiracisme 5

overeenkomstige gevolgen 5

de kwestie van het ijkpunt 6

Bruning en Levinas' uitspraak 8

noten 9

 

 

ter inleiding

      Dit interview was voor mij openbarend, omdat het laat zien, dat heel wat van de kwesties die in het voorgaande aan de orde kwamen, ook in het buitenland actueel zijn. De volgende, aan dit interview gewijde beschouwing, kan daardoor eventueel wederzijdse verheldering opleveren.

Obbema en Finkielkraut

In de inleiding op zijn interview met Finkielkraut (F.) vat Obbema (O.) de visie van Finkielkraut in zijn eigen woorden samen. Deze samenvatting kan een iets vertekend beeld van die visie geven, omdat Obbema's begrip van Finkielkraut door zijn eigen kijk op de zaak beïnvloed kan zijn. Citaten ontleend aan de inleiding zijn daarom aangegeven met O.; citaten uit de antwoorden van Finkielkraut op O.'s vragen met F.

de zienswijze van Alain Finkielkraut

continuïteit; A. Bleich en Finkielkraut

Alain Finkelkraut is aanhanger van Von der Dunks continuïteitsleer. “het antiracisme is de heersende ideologie in Europa, bij links en rechts, al decennia lang.”(O.) Want de Europese identiteit bestaat in de eerste plaats “uit de drie woorden die in 1945 iedereen op de lippen lagen: 'Dat nooit meer'.”(O.) Met “dat” wordt de holocaust bedoeld, want dat was een kwestie van racisme en Hitlers overval op de buurlanden van Duitsland was dat niet. Al sinds 1945 is antiracisme volgens Finkielkraut dus de heersende ideologie in Europa. Het vormt volgens hem niets minder dan “het hart van de Europese identiteit.” Voor Nederland zal Anet Bleich hem op dit punt dus afvallen, immers volgens haar kreeg de consensus, het woord dat bij haar de plaats inneemt van Finkielkrauts term “ideologie”, hier pas een kwart eeuw na de bevrijding vorm. Het is natuurlijk mogelijk, dat de zaken in Frankrijk anders liggen dan bij ons. Het kan zijn dat er zich daar géén Victor van Vriesland of L. de Jong heeft voorgedaan. Maar Finkelkraut heeft dan geen gelijk met zijn bewering, dat vanaf 1945 in Europa iederéén 'Dat nooit meer' op de lippen zou hebben gelegen: in Nederland was dat althans in ieder geval nìet het geval.

Overigens wordt Bleich door Finkielkraut aardig in het gelijk gesteld, waar zij, zoals gezien, als een van de trefwoorden van de consensus in Nederland na “nooit meer jodenvervolging, nooit meer volkerenmoord” in haar codex “geen racisme” heeft opgenomen. In tegenstelling tot Van der Heijden en Von der Dunk geeft hij dus, evenals Bleich, zij het op een minder uitgesproken wijze, een bepaalde concrete inhoud aan zijn begrip 'ideologie'.

Als laatste van die trefwoorden noemde zij: “Probeer je in te leven in de Ander”, bijna letterlijk overeenkomend met Obbema's interpretatie van Finkielkraut: “de ideologie van het antiracisme [wil] ten koste van alles uitsluiting voorkomen. De Ander moet worden gerespecteerd en begrepen.”(O.) Die Ander is iets, waar het Finkielkraut zelfs speciaal om te doen is. Het interview vond namelijk plaats naar aanleiding van zijn laatste boek annex schotschrift Au nom de l'Autre, en dat is dezelfde 'Ander' die Bleich bedoelt. Van het beginsel van antiracisme is volgens Finkielkraut het gevolg, dat “uitsluiting van de Ander ( ) op basis van de geschiedenis als een misdaad tegen het humanisme wordt gezien”(Finkielkraut). Daarmee zal Bleich het eens zijn, gezien het feit dat zij die beginselen “een codex van humanisme” noemde. Ook met die 'Ander' zit zij dus helemaal op de lijn van Finkielkraut. Maar evenals Von der Dunk haar naar mijn idee een koude douche moet hebben bezorgd, zal Finkielkraut, niettegenstaande deze schijnbare punten van overeenkomst, haar met zijn interview even koud op het lijf zijn gevallen.

       “De ideologie van het antiracisme” staat bij Finkielkraut centraal. “Mij gaat het in de eerste plaats om de tijdgeest”, “mij gaat het om die geestesgesteldheid die over het hele politieke spectrum is uitgewaaierd”, mij gaat het vooral om de verheffing van antiracisme tot ideologie.” Die tijdgeest ofwel die geestesgesteldheid is dus identiek aan de ideologie van het antiracisme. Met dat antiracisme, met dàt trefwoord van Bleich, is op zich niets mis. Daar kan Finkielkraut heel goed begrip voor opbrengen: “Natuurlijk is het legitiem dat dat na een eeuw van kolonialisme, nationalisme en nazisme het hart van de Europese identiteit vormt”. Daar zal Bleich het ten dele mee eens zijn. Dat afwijzen van het racisme is volgens haar in Nederland immers het gevolg van “ontzetting over Auschwitz”. Daar komt bij haar geen kolonialisme of nationalisme aan te pas.

verbreiding van de ideologie van het antiracisme volgens Finkielkraut

      Hoe is die ideologie van het antiracisme zo wijd verbreid kunnen raken en heeft zij bovendien zo'n invloed kunnen krijgen?  Dat is bewerkstelligd door extreem-links. Dit is “in de wereldwijde beweging van 'andersmondialisten' samengebald. De invloed daarvan op de publieke opinie, op institutioneel links en zelfs op rechts, is enorm, stelt Finkielkraut. De andersmondialisten geven de tijdgeest vorm”(O.), de tijdgeest van het antiracisme dus. In het interview: “( ) extreem links, waartoe ik de beweging van andersmondialisten reken, heeft tegenwoordig een invloed die veel groter is dan zijn electorale omvang doet vermoeden” en “rechts is op dit gebied als links geworden. Het heeft het politiek correcte niet uitgevonden, maar wel geabsorbeerd. ( ) Rechts is gevoelig voor het politiek-correcte denken dat van links komt.”(F.) Kortom, heel het politieke en geestelijke klimaat is doorzinderd van dit allesbepalende antiracisme.      Het bevreemdt dat de verbreiding van het antiracisme met betrekking tot Frankrijk bij Finkelkraut nog een behandeling moest krijgen, terwijl de ideologie van het antiracisme, zoals zojuist gezien, al sedert 1945 het voornaamste kenmerk van de Europese identiteit zou zijn. Maar het betreft in dit geval dan ook de recente verbreiding van een, in de ogen van Finkelkraut, geperverteerde vorm van die ideologie.

wat er fout is met de recente ideologie van het antiracisme

      Voor Finkielkraut is de ideologie van het antiracisme iets afkeurenswaardig geworden. Die ideologie is niet meer wat deze in 1945, tijdens haar ontstaan, was, want: “Een halve eeuw later (gerekend vanaf 1945 RB)is die legitieme wens  (“Dat nooit meer” RB) verworden tot een ideologie, waarmee de wereldgebeurtenissen worden verklaard. Links Europa is in de ban van een dogmatische bescherming van de Ander.”(O.) “( ) het antiracisme is verworden tot een algemeen systeem om de wereld te begrijpen. Alles wordt nu tot racisme herleid ( )”(F.) Precies zoals ook volgens Van der Heijden alles wordt herleid tot de tegenstelling zwart-wit en ook deze tegenstelling gebruikt wordt om de wereld te begrijpen, hetgeen volgens hem echter alleen maar tot verwarring leidt, dezelfde verwarring die ook Von der Dunk signaleerde. Antiracisme en het zwart-wit denken zijn dan ook hetzelfde: zwart is fascistisch, nazistisch, uit op de vernietiging van de joden, op volkerenmoord, is racistisch en discrimineert, heeft geen respect voor de ander; wit is van dit alles het tegendeel.

het nieuwe antisemitisme: oorzaak van de uitbarsting van Finkielkraut

Stel al dat Finkielkraut hiermee gelijk heeft, is hij dan met name tegen de ideologie van het antiracisme omdat deze tot een algemeen systeem om de wereld te begrijpen is verworden? Is dat wat hij er zo kwalijk aan vindt? Nee: “Aanleiding voor zijn uitbarsting is de terugkeer van het antisemitisme in Europa” met als gevolg, “dat joden in Europa voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog weer bang zijn”.(O.) Maar wat kan antisemitisme nu met antiracisme te maken hebben? De ideologie, de tijdgeest van het antiracisme, deze kern van de Europese identiteit, moet toch de garantie zijn dat elke opflakkering van antisemitisme gedoofd wordt, zich niet eens kan voordoen. De kwestie is echter nog veel onbegrijpelijker: ons antiracisme zelf is volgens Finkielkraut de oorzaak van ons racisme, van ons (nieuwe) antisemitisme geworden. Hoe kan Finkielkraut dàt verklaren?

verklaring van het ontstaan van het nieuwe antisemitisme

De recente uitbarsting van dit nieuwe antisemitisme is begonnen met antisemitisch geweld in Europa van de kant van gefrustreerde moslimjongeren. “De ideologie van het antiracisme laat geen ruimte voor fel protest tegen molesterende Arabische jongeren. Sterker nog: de kritiek komt neer op de hoofden van de slachtoffers van weleer, de joden, die in het Midden-Oosten-conflict vooral als daders worden gezien. Met oplaaiend antisemtisme in Europa als direct gevolg”(O.) en dat is “werkelijk iets nieuws vanwege de bedenkelijke rol van de antiracisten en de 'progressieven'”(O.)

Dit impliceert de volgende ongelooflijke paradox: “Het nieuwe antisemitisme is juist mogelijk, omdat we ons de les van de Tweede Wereldoorlog zo ter harte hebben genomen”(O.), met andere woorden, omdat we ons met zoveel overgave de codex van Bleich hebben eigen gemaakt, in de greep als wij waren van “ontzetting over Auschwitz”.

gevolgen van deze ommekeer in het antiracisme

De ideologie van het antiracisme, dat zich op deze manier in antisemitisme manifesteert blijft niet zonder gevolgen. Evenals Van der Heijden en Von der Dunk richt ook Finkielkraut de schijnwerper op het Midden-Oosten-conflict:

“Zo wordt er over het Israëlisch-Palestijnse conflict in termen van racisme geoordeeld. Europa is er trots op de Ander te ontvangen en veroordeelt in dezelfde adem de Israëli's vanwege het vervolgen van de Ander. Die beschuldiging is vooral verschrikkelijk en paradoxaal, omdat die houding van Europa het gevolg is van eerbied voor de geschiedenis van de joden. Uit naam daarvan wordt de Ander op een voetstuk geplaatst, waarna de joden van vandaag ervan worden beschuldigd nazi's te zijn. Daar zie je de ideologie aan het werk. Er wordt aan voorbijgegaan dat de Israëli's helemaal niet geloven in de superioriteit van hun ras en dat het gaat om een nationaal conflict tussen twee vijanden.”(Finkielkraut)

 

Afgezien van alles waaraan door Finkielkraut in zijn laatste zin wordt voorbijgegaan en van alles waarvan hij met die paar woorden een vertekend beeld geeft, kan hetgeen hij met onze “eerbied voor de geschiedenis van de joden”  aanduidt, met behulp van Bleich weer gereduceerd worden tot onze “ontzetting over Auschwitz”.

kritiek op Finkielkraut

een fundamenteel foute vooronderstelling van Finkielkrauts analyse

Finkielkraut zet ons onopgemerkt op het verkeerde been door het in zijn beschouwing steeds maar weer, onbeargumenteerd, aus dem Blauen hinaus, over een ideologie te hebben: de “ideologie van het antiracisme”. Communisme, socialisme, kapitalisme, liberalisme zijn ideologieën; in vergelijking met antiracisme zijn zelfs het nationaal-socialisme en het fascisme ideologieën, maar dat antiracisme ís helemaal geen ideologie. Zelfs de term “antiracisme” kent er te veel ideologische substantialiteit aan toe. Het antiracisme is niets anders dan één van de aspecten, waarin zich onze automatische reflex, ons in de kern van ons geweten geraakt worden dòòr, onze ontzetting òver Auschwitz: “Dat nooit meer”, heeft vertaald, zoals deze moreel-emotionele/emotioneel morele reactie zich automatisch in ons heeft ontplooid tot heel de waaier van Bleichs codex, die ons zo ingrijpend geconditioneerd heeft. Dat was een ogenblikkelijk, automatisch, een vanzelfsprekend gebeuren, daar was nauwelijks of geen geredeneer voor nodig. Daardoor is het ook het fundament, de eenvoudig niet te betwijfelen grondzekerheid kunnen worden van het goed-fout paradigma, zo'n paradigma dat bij Finkelkraut opduikt wanneer hij spreekt over “die geestesgesteldheid die over het hele politieke spectrum is uitgewaaierd”, kortom, als “de tijdgeest”. De term 'ideologie' suggereert dat er in plaats van iets zo enkelvoudigs, iets zo primairs als die emotioneel-morele reactie, een ik weet niet hoe gecompliceerd filosofisch-wetenschappelijk-maatschappelijk denkstelsel ten grondslag ligt aan ons antiracisme. Voor zo'n stelsel ben je zelf verantwoordelijk, omdat het de pretentie heeft in hoge mate het resultaat te zijn van ons eigen zo rationeel mogelijke bestudering van de werkelijkheid. Finkielkrauts aanval op onze ideologie kan ons, wanneer we ons die term laten aanleunen, onzeker maken, omdat er in zo'n ingewikkeld rationeel stelsel als een ideologie is, door ons natuurlijk gemakkelijk vergissingen gemaakt kunnen zijn en hij dus best wel eens gelijk zou kunnen hebben. En die vervolgens in onze persoon geïncarneerde ideologie zou daardoor best wel eens verkeerd aan het werk kunnen zijn, dus door onze schuld. De vraag is altijd, of de invloed die iemands bewering op iemand anders heeft, onbedoeld of bedoeld is, in dit geval Finkelkrauts bewering dat het om een ideologie gaat.

Het antiracisme is echter geen “algemeen systeem om de wereld te begrijpen”; dat “antiracisme” heeft met verklaren en begrijpen niets van doen. Het is een emotioneel-morele conditionering, die tot niet meer leidt dan tot een oordelen, veroordelen of goedkeuren en op basis daarvan eventueel tot beschuldigen, handelen of positie kiezen. Het is iets als een in ons bewustzijn geïntegreerde, automatisch reagerende toetssteen, ijkpunt of meetlat. Finkielkraut bewijst het zelf meteen na zijn definiëring van antiracisme als een “algemeen systeem om de wereld te begrijpen”:

“...om de werteld te begrijpen. Alles wordt nu tot racisme herleid. Zo wordt er over het Israëlisch-Palestijnse conflict in termen van racisme geoordeeld. Europa is er trots op de Ander te ontvangen en veroordeelt in dezelfde adem de Israëli's vanwege het vervolgen van de Ander. Die beschuldiging is vooral verschrikkelijk enz.” (curs. RB)

Finkielkraut heeft het hier niet over begrijpen of verklaren, maar over oordelen, over 'in dezelfde adem', dus geheel ondoordacht, geheel gevoelsmatig veroordelen en beschuldigen.

gevolg: onze kijk op het israëlisch-Palestijns conflict

Aan de tijdgeest kent Finkielkraut een formidabele kracht toe, wat begrijpelijk is, wanneer het iets betreft dat zozeer het diepste fundament vormt van onze kijk op de werkelijkheid. Die verhindert ons volgens hem bijvoorbeeld het Israëlisch-Palestijnse conflict te zien als wat het volgens hem in feite is: doodgewoon “een nationaal conflict tussen twee vijanden”. Maar ja, dat is nu eenmaal kenmerkend voor een paradigma: dat laat ons zaken zien zoals ze niet zijn en laat ons zaken niet zien zoals ze wèl zijn. Wat betreft de werkelijkheid waar dat conflict volgens Finkielkraut op neerkomt, namelijk op “een nationaal conflict tussen twee vijanden”, veroorzaakt die tijdgeest, die ideologie van het racisme, de volgende totaal verwrongen kijk op die werkelijkheid :

“Zo kunnen we er in het post-Hitleriaanse tijdperk niet naar kijken (naar dat conflict als nationaal conflict enz. RB). Men ziet slechts de uitsluiting van de Ander, wat op basis van de geschiedenis als een misdaad tegen het humanisme wordt gezien. Dus worden de vermeende daders gecriminaliseerd tot het ergste wat we ons kunnen voorstellen, vijanden van het menselijke ras. Het is die ideologie van het antiracisme, die grenzen en politieke partijen overstijgt en de tijdgeest vormt.”

“op basis van de geschiedenis” is weer identiek aan “in reactie op Auschwitz”.

Het antiracisme vertekent volgens Finkielkraut in onze ogen de hele werkelijkheid van dat conflict en daarom moeten we ons van deze conditionering bevrijden. Dan hebben wij in Europa tenminste niet meer de aandrift de Israëlies te beschuldigen en te veroordelen, ons met dat conflict te bemoeien ten gunste van de Palestijnen en dan kan dat conflict tussen beide vijanden zich tenminste zonder inmenging van anderen in alle rust voltrekken.

Het lijkt erop, dat Finkielkraut wil dat wij ons van de “ideologie van het antiracisme” bevrijden, omdat die nu voor Israël nadelige gevolgen heeft. Over de les, door ons getrokken uit 'de oorlog', hebben we Finkielkraut niet gehoord, toen deze ons nog 'in een adem' voor Israël en tegen de Palestijnen deed kiezen; maar nu dezelfde les, het antiracisme ons in tegengestelde richting doet kiezen, is deze ineens 'tot ideologie verheven' en 'verworden tot een algemeen systeem om de wereld te begrijpen'. Maar dat antiracisme was en is geen ideologie, is geen systeem om de wereld te begrijpen. Het is ergens nog altijd die reactie op de ontzetting over Auschwitz. Wanneer nu, wat volgens hem “het hart van de Europese identiteit vormt” door ons nu maar verloochend moet worden, zoals ook Van der Heijden en Von der Dunk schijnen te beogen, omdat het Israël niet meer zo uitkomt, dan plaatst dat ook de manier waarop we voorheen tengevolge van diezelfde aandrift ons achter Israël hebben geschaard, in een ander licht. en wanneer het zelfs 'het hart van de Europese identiteit vormt' , dan heeft de “eerbied voor de geschiedenis van de joden”, dan heeft “de les van de Tweede Wereldoorlog”, kortom, dan heeft de “ontzetting over Auschwitz” niet alleen Nederland, maar zelfs Europa in zijn geheel tot in het diepst van zijn wezen bepaald/

Finkielkraut' late kritiek op de ideologie van het antiracisme

Nu heeft die “ideologie van het antiracisme” Europa volgens Finkielkraut al sedert 1945 in haar greep. Dan is Finkielkraut wel danig laat met zijn oproep ons van die kwalijke ideologie te ontdoen, zelfs wanneer die ideologie pas uit de zestiger jaren zou stammen. Maar over het Israëlisch-Palestijnse conflict laat hij zich met betrekking tot de voorgaande periode van de zestiger en volgende jaren niet uit. Maar toen had onze conditionering door die 'ideologie' dan ook een uitgesproken gunstig effect voor Israël. Europa had de zijde van Israël gekozen. Oud-minister Hans van Mierlo indertijd: “We accepteren dingen van Israël die we van geen enkel ander land zouden accepteren.”[1] Gezien het voorgaande is het begrijpelijk, dat hij in die periode tevreden was over de uitwerking van de 'ideologie', op haar niets aan te merken had, laat staan het nodig vond tegen haar zijn waarschuwende stem te verheffen.

overeenkomstige gevolgen

Maar ook in die tijd had die “ideologie” een tweetal gevolgen die precies corresponderen met de twee die hij de antiracistische levenshouding op dit moment aanwrijft. De ene betreft de slachtoffers, de ander de daders.

1. “Daarin (in die levenshouding van het antiracisme RB) kunnen slachtoffers van racisme, moslims, niet zélf racisten zijn.”(F.); “Omdat slachtoffers, zoals moslims worden gezien, nu eenmaal niet slecht kunnen zijn.”(F.) “Alle kritiek op de islam wordt hier al snel door de antiracisten als zuiver racisme weggezet.”

In de periode, toen de “ideologie” nog ten gunste van Israël werkzaam was, stond in de twee eerste uitspraken op de plaats van “moslims” “joden”. Voormalig premier A. van Agt heeft onlangs, voor de VPRO geïnterviewd door Joost Zwagerman, verteld, dat hij een voorbeeld is van iemand (zeker niet de minste RB) die deze overtuiging: “Omdat slachtoffers, zoals, joden, worden gezien, nu eenmaal niet slecht kunnen zijn” (of woorden van gelijke strekking) vele jaren met ongeschokte zekerheid is toegedaan geweest, maar dat hij zich tenslotte aan haar heeft ontworsteld (ongetwijfeld gedreven door dezelfde morele aandrift waarmee hij haar toegedaan was geweest). Tegen deze onwaarschijnlijke generaliseringen heeft Finkielkraut toen geen protest aangetekend, maar ja, dat is vanzelfsprekend, want “Vroeger was hij extreem-links”(O.), dus toen was hij zelf aanhanger van deze “ideologie”. Om dezelfde reden als waarom hij er nu niets meer van moet hebben?

Het laatste citaat zou, omgezet voor de voorgaande periode, luiden: “Alle kritiek op de joden werd toen al snel door de antiracisten en de joden als zuiver antisemitisme weggezet”.

2. “de joden van vandaag ( ) worden (ervan) beschuldigd nazi's te zijn”(F.); “Dus worden de vermeende daders gecriminaliseerd tot het ergste wat we ons kunnen voorstellen, vijanden van het menselijke ras.” Dat is in die voorgaande periode in Nederland de collaborateurs overkomen. Onder invloed van die door Victor van Vriesland gepredikte en door Loe de Jong gepopulariseerde “ideologie” werden de collaborateurs inderdaad “gecriminaliseerd tot het ergste wat we ons kunnen voorstellen, vijanden van het menselijke ras”, namelijk tot “de aansprakelijken voor en medeplichtigen aan” de holocaust (V. van Vriesland). Deze paradigmatische verblinding heeft het onmogelijk gemaakt oog te hebben voor de mogelijkheid, dat er met deze “collaborateurs” wel eens het tegengestelde aan de hand zou kunnen zijn geweest, in de woorden van Bruning: “hoe in die oorlogsdagen toen niets normaal was, vele zaken anders zijn geweest, en soms geheel anders dan men uit het blote feit kan aflezen.”

Ik vermoed, dat net als in Nederland, in Frankrijk eerst de collaborateurs die bovenmenselijke beschuldiging naar het hoofd geslingerd hebben gekregen en dat als de joden in Frankrijk daar nu onder te lijden hebben, hij kan weten waar die van geen kant te verantwoorden beschuldiging haar oorsprong heeft gevonden.

Het centraal stellen van Auschwitz als de kern van de Tweede Wereldoorlog, als de nooit eerder in de geschiedenis voorgekomen, unieke misdaad, als het absolute kwaad, heeft dus kennelijk de Europese geesten dusdanig geconditioneerd, dat ze gelijkgericht zijn, daardoor een formidabele kracht vertegenwoordigen, maar dat nu, tot Finkielkraut's bezorgdheid en angst een nieuw antisemitisme heeft opgeleverd, dat zich tegen Israël keert. Dat is wel het tegendeel dat er van dit antiracisme verwacht had mogen worden, omdat dat het zich toch wel altijd achter de slachtoffers-bij-uitstek van racisme, van Auschwitz, zou op zijn blijven stellen. Die ommekeer was niet de bedoeling. Ik betwijfel overigens, of het wel een antisemitisme is: het is afkeer van de huidige leiders van Israël, van hun politiek en van degenen die hen steunen. Finkielkraut is beangstigd door deze nieuwe ontwikkeling en wil tegen deze tendens naar vermogen iets inbrengen. Als het om in hun geweten geconditioneerde geesten, als het om een tijdgeest, om een paradigma, om een algemeen gedeelde vooronFderstelling voor de kijk op de werkelijkheid gaat, is dat niet eenvoudig. Dan moet je die geesten juist in die kern van hun geweten raken: in die heiligste overtuiging van hun antiracisme, van hun anti antisemitisme. En dat doet hij door, volgens Obbema, te spreken over “oplaaiend antisemitisme in Europa”, waarbij hij níet het 'antisemitisme' van de gefrustreerde moslimjongeren op het oog heeft. Dat ontketent onder invloed van de tijdgeest van het antiracisme uiteraard een reactie van Pavlov: “Wat?! Wij antisemieten, wij racisten?! Dàt zal toch niet waar zijn?! Dat is onmogelijk.” Maar de beschuldiging is nog veel zwaarder: door ons worden tengevolge van ons geperverteerde antiracisme de joden, “de vermeende daders gecriminaliseerd tot het ergste wat we ons kunnen voorstellen, vijanden van het menselijke ras”, tot nazi's, tot dezelfden als degenen die als vijanden van het menselijke ras juist die afschuwelijkste misdaad uit de wereldgeschiedenis op hun geweten hebben. Zo worden de Europese geesten op hun meest gevoelige plek het allergevoeligst geraakt. Als ze het geloven, zal onder invloed van hun antiracistische geestesgesteldheid hun reactie zijn: “Nee, dat nooit van zijn leven; dat had ons nooit mogen overkomen. Dat laten we ons geen twee keer vertellen; daar maken we onmiddellijk een eind aan.” Met behulp van de in de grond eigenlijk niets dan goeds bedoelende tijdgeest wordt aldus getracht een bepaalde, merkwaardigerwijze toch tot en met veroordelenswaardige manifestatie van de tijdgeest te neutraliseren. En daarmee zal er een einde komen aan de aantijgingen waaraan volgens Finkielkraut zowel Israël als zelfs het joodse volk in zijn geheel onzerzijds bloot zouden staan. Dan kan vervolgens dat nationale conflict tussen twee vijanden in alle rust zijn verloop hebben en kunnen wij met een gerustgesteld geweten toezien in afwachting van de onvoorspelbare afloop van deze strijd tussen beide, zo volkomen gelijkwaardige tegenstanders.

 

de kwestie van het ijkpunt

      Finkielkraut kan ons door zijn uiteenzetting van de kwalijke gevolgen van ons morele ijkpunt, ons antiracisme, zo onzeker gemaakt hebben over dat ijkpunt, dat onze conclusie is, dat we ons van dat ijkpunt, van dat morele kompas, maar beter kunnen ontdoen. Dan heeft hij daarmee hetzelfde bereikt als Von der Dunk en Van der Heijden met hun beschouwingen beogen. Ik constateerde dat zij daarbij hebben nagelaten ons van een nieuwe morele richtlijn te voorzien, ons moreel in de kou hebben laten staan. Obbema trok uit het interview met Finkelkraut dezelfde conclusie. Hij formuleerde als volgt hoe hij zich in de kou gezet voelde:

“U toont de keerzijde van goede bedoelingen aan: na het communisme en socialisme blijkt ook het antiracisme die te hebben. Maar wat blijft er dan nog van politiek over? Wordt die niet puur technocratisch?”

De vraag is dus: wat heeft Finkielkraut te bieden in de plaats van de 'ideologie' die volgens hem al sedert 1945 de kern van de Europese identiteit uitmaakt. Hij werd daarmee door Obbema eigenlijk gedwongen te vertellen hoe hij voor zichzelf die overgang van zijn extreem linkse overtuiging naar zijn huidige, tegengestelde standpunt heeft verantwoord. Zijn antwoord was vervat in de volgende zinnen, zijn laatste antwoord in dit interview:

“Ik denk dan aan de magnifieke uitspraak van Emmanuel Levinas: 'Ieder edelmoedig denken wordt door zijn stalinisme bedreigd'. Een edelmoedige gedachte is algemeen en abstraheert van een concrete situatie. Daarom moet edelmoedigheid altijd tegen de specifieke omstandigheden van een concrete situatie worden geschuurd. Ik zou nooit voor de technocratische oplossing, voor kilheid kunnen kiezen. Dat is maar één gezicht van het kwaad. Algemene edelmoedigheid is een andere. Het is een pure abstractie die evenzeer tot het slechtste kan leiden.”

Even terzijde: hier heeft Finkelkraut zelf de 'ideologie' van het antiracisme gereduceerd tot algemene edelmoedigheid die een pure abstractie is. Maar edelmoedigheid is geen ideologie en dan kan antiracisme dat volgens hem dus ook niet zijn. Die edelmoedigheid is zelfs geen gedachte, maar is identiek aan de goede bedoelingen waarover Obbema sprak. En die zijn evenmin een ideologie. Dan heeft hij ons met de term 'ideologie' dus inderdaad, onbedoeld of bedoeld, op het verkeerde been gezet.

Nog een wat langer terzijde, dit maal betreffende L. de Jong. Finkelkrauts uitspraak doet namelijk sterk denken aan die van De Jong over goede bedoelingen. Die waren volgens hem

“een waardeloos argument. Alsof men niet, gedreven door wat men zelf als "de beste bedoelin­gen" ziet, tot kwalijke daden kan komen! Mussert had tijdens zijn proces eenzelfde verdediging gevoerd.”

Dat dit inderdaad een waardeloze verdediging is geweest, bewijst de kogel die hem er niet door bespaard is gebleven. De bedoelingen die tijdens de oorlog Musserts drijfveren geweest zijn en door hem tegenover zijn rechters naar voren gebracht zijn, hebben geen enkele invloed uitgeoefend op zijn strafmaat. Ze werden niet in overweging genomen. Maar ook dat is een onverantwoorde verwerping van ongeverifiëerde goede bedoelingen geweest, zoals Finkelkraut ze van zijn  kant verwerpt als zijnde 'een ander gezicht van het kwaad'.

Met dit algemeen idee van de onwaarde van goede bedoelingen, neemt De Jong op ethisch gebied een revolutionnair ethisch standpunt in, een standpunt waarmee hij de wereldethiek op zijn kop zet. Voor het christendom geldt bijvoorbeeld “Vrede op aarde aan de mensen van goede wil”, dat wil zeggen: aan de mensen met goede bedoelingen. Bij een Spaanse islamiet (Ibn Hazm), rond het jaar duizend levend in Andalusië, staat te lezen: “car les actions ne valent que par leurs intentions et chaque être sera récompensé selon ce qu'il aura voulu faire”, terwijl de uitgever van Hazm's boek spreekt over “... la célèbre phrase attribuée au Prophète: "Les actes valent par leurs intentions"” ( Ibn Hazm Épître morale Collection internationale pour la traduction des chefs-d'oeuvre Beyrouth 1961 p. 93 nr. 263 en p. 6 noot 3). En voor de Boeddhistische wereld geldt: Buddha “made motivation a criterion for judging a person's action, whereas in the Hinduism of his time the goodness of a person was assessed in terms of conformity to ceremonial acts or rituals, or by the totality of overtly good or bad acts performed.” (A.J. Deikman The Observing Self / Mysticism and Psychotherapy Boston 1982 p. 36)

De Jongs miskenning van de waarde van goede bedoelingen is dan vanzelfsprekend ook een algemeen uitgangspunt geweest van zijn geschiedschrijving. Daarmee bezat hij dus de vrijbrief, de goede bedoelingen van alle collaborateurs als van nul en generlei belang te beschouwen en zich van de plicht ontslagen te achten ze aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Zowel wat dit algemene uitgangspunt als wat deze consequentie betreft is Victor van Vriesland De Jongs leermeester geweest. Op p. 31 van diens rede De Onverzoenlijken stelt deze reeds naar aanleiding van een aantal betrekkelijk 'onschuldige' vormen van 'fout' gedrag:

“In al de hier bedoelde gevallen heeft men, naar mijn stellige overtuiging, af te zien van de vraag naar de motieven (vet RB) en af te zien van de vraag, of er, juridisch gesproken, een overtreding of strafwaardig feit heeft plaats gevonden. Hier immers is de geest beledigd, bevuild en gewond. Bij gewone individuele vergrijpen mag men, naar ons rechtsgevoel, eerder de bedoeling laten gelden, dan bij vergrijpen regelrecht tegen de gemeenschap zelf. Want deze laatste bedreigen niet alleen afzonderlijke personen, maar allereerst ons als mensen samen [in] één leven in één wereld.” [2]

 

Terug evenwel naar Finkielkrauts opmerkingen: “Een edelmoedige gedachte is algemeen en abstraheert van een concrete situatie” en “ Algemene edelmoedigheid ( )is een pure abstractie die evenzeer tot het slechtste kan leiden.” Ik denk dat die algemene edelmoedigheid eerder een pure abstractie is van Finkielkraut. Het gaat om een grondinstelling en dat is allesbehalve iets abstracts. Een grondinstelling waarvoor het individu kan kiezen en waarmee vervolgens de werkelijkheid benaderd wordt: dan komt het er voor het individu op aan in elke concrete situatie overeenkomstig die instelling te handelen. Het is niet iets abstracts, maar iets uiterst concreets, zij het niet iets materieels, maar iets psychisch. Net zoals iemands misdadigheid niet iets abstracts, maar iets concreets is: een instelling die steeds in concrete situaties een bepaald soort handelen tengevolge heeft. En wanneer goede bedoelingen niet het bedoelde, maar een tegengesteld, een slecht resultaat blijken op te leveren, dan zal iemand met goede bedoelingen daarom zijn goede bedoelingen er nog niet voor opgeven, laat staan dan maar voor geen of slechte bedoelingen kiezen (want wat zou er anders voor hem opzitten?). Dan zal hij bij het constateren van dat resultaat nagaan hoe het komt dat hij dat ongewenste resultaat heeft bewerkstelligd en vervolgens gaan proberen dat resultaat ongedaan te maken en het bedoelde resultaat alsnog te bereiken. Als er eenmaal sprake is van werkelijk goede bedoelingen, dan kunnen die niet opgegeven worden vanwege de ongewenste resultaten die ze in een bepaald geval opleveren. Dat is een logische onmogelijkheid. Immers dan worden ze alsnog op grond van goede bedoelingen, namelijk de bedoeling om die averechtse gevolgen te voorkomen, opgegeven.

Wat Nederland betreft ziet Finkielkraut over het hoofd dat in de tijd dat hij als extreem-links persoon zich ook door deze “ideologie” liet leiden, het eigenlijk niets dan goeds bedoelende antiracisme in ons land al veel eerder zo'n uiterst kwalijk gevolg heeft gehad. Het heeft hier een heel volksdeel, 'gecriminaliseerd tot het ergste wat we ons kunnen voorstellen, tot vijanden van het menselijke ras', tot “de daders”, of, meer to the point gezegd met de woorden van Victor van Vriesland: tot “de aansprakelijken voor en medeplichtigen aan” de massamoord op de joden. En dat, terwijl zij - Bru­ning, Voorhoeve, Mussert met zijn NSB - volgens mijn hypothese in de kern de bescherming van de joden in Nederland tegen het antisemitisme van Hitler en de zijnen beoogd hebben. De paradox is dat deze alles overtreffende, niet te  evenaren criminalisering van deze, en van alle overige collaborateurs het werk is geweest van een paar Nederlanders van joodse origine.

Bruning en Levinas' uitspraak

Bruning formuleerde Emmanuel Levinas' “magnifieke uitspraak” ietwat anders, zelfs nog negatiever maar hij zag er, in tegenstelling tot Obbema, geen reden in naar een bodemloos pessimisme op ethisch gebied af te glijden en had er in tegenstelling tot Finkielkraut een antwoord op :

“Elke goedheid, elke deugd, heeft haar eigen perversie.

In elke deugd leven zich onze resterende ondeugden uit, minstens die welke onbetrapt, onherkend, onbewaakt in ons voortwoekeren. En vaak is de deugd niets anders dan ondeugd. ( ) Ja, dat hele 'begin', dat stellen van de daden der liefde zonder dat men waarlijk liefde is, is ergens, behalve een gevaarlijk pseudo, ook hatelijk, wanstaltig en, als onherkende onoprechtheid en zelfmisleiding, weldra weerzinwekkend. "Faire les gestes de l'amour" (Sartre RB) kan veel hatelijker zijn en de mens innerlijk verdorvener maken dan welke ondeugd ook. De zonde die onbeschaamd zichzelf is en zich als zonde onbeschaamd kenbaar maakt, is minder hatelijk dan de deugd die verborgen verdorvenheid is en die, onbetrapt en onherkend gebleven, de mens innerlijk steeds dieper misvormt en verleugent. ( )

Toch: deze onvermijdelijke corruptheid van het begin mag geen reden zijn dit begin niét te zijn, de daden en gebaren der liefde niét te stellen. Zij zijn het begin, dus het enige dat rest, als men met de liefde ernst wil maken. En doet men dat, dan is datzelfde begin iets anders nog dan énkel corruptie. Het is dan tevens de onontbeerlijke grondslag voor hetgeen de mens als christen kan worden. Alles wat de mens als christen kan worden is een groeien uit dit begin, uit dit eerste (schokkende) weten van het twijfelachtig gehalte van zijn goedheid. Dit weten doet de mens, reeds bij de aanvang, zijn "goedheid" zijn zonder geestelijke zelfgenoegzaamheid, waakzaam ook, met schroom, beschaamd, zonder vertoon, zonder die (hatelijke) behoefte in zijn goedheid gekend (herkend) te worden en zonder de vrees daarin door de anderen te worden miskend. Hij heeft zichzelf herkend in de kleine verwrongen hartstochten die het deugdenleven vervalsen en er niet zelden de oorsprong van zijn. Hij beseft dat hij met alles wat hij is en doet nauwelijks iets anders is dan - hoogstens, of minder nog - een eerste "onderweg", een nog van heel ver onderweg-zijn naar wat waarlijk deugd of liefde is. Hij is bezig "geweten" te worden.”[3],  “het doen van het kenbare goede, dat eerste nederige goede waarvan de kennis ons a.h.w. als geweten is ingegrift, is de bron der waarheid, van alle waarheid ( ).”[4]

Enerzijds liefde willen zijn en anderzijds je goede bedoelingen willen zijn, dat wil zeggen je goede bedoelingen ten aanzien van je medemensen werkelijk willen realiseren, lijkt mij hetzelfde. Terwijl Finkielkraut alle goede bedoelingen verwerpt, vanwege door hem toevallig niet zo gewaardeerde effecten van bepaalde goede bedoelingen, wordt in deze laatst geciteerde  tekst van Bruning deze kwestie behandeld op het eraan ten grondslag liggende innerlijke niveau van onze binnenwereld: op dat terrein worden we makkelijk het slachtoffer van subtiel zelfbedrog. Het is zaak op dat niveau critisch op onszelf te blijven. Dat gaat zelfs nog vooraf aan het kritisch blijven op en het corrigeren van het eigen handelen, wanneer de goede bedoelingen die eraan ten grondslag liggen in iets anders of zelfs in het tegengestelde blijken te resulteren, dat aspect van de zaak, waarover ik het in het voorgaande had. En het is al helemaal het absoluut tegengestelde van het geweten van anderen gebruiken in dienst van de politiek: dat is gewetenloos.

 

 

Fichte had, zoals aan het eind van de vorige beschouwing gezien, een andere, mijns inziens even religieuze, en in de grond wellicht op hetzelfde neerkomende visie op die ons als geweten ingegrifte kennis. Hij heeft als het ware een hypothese gegeven ter verklaring van dat ingegrift zijn.

Het bijzondere van het handelen en leven overeenkomstig het eigen geweten is, dat het zo primair is, dat je het doet, of niet, nog voor er iets anders aan vooraf kan gaan. Je bent eerlijk of je bent het niet, al kun je op elk moment van de ene modus naar de andere overschakelen. Het is iets dat buiten elke kerk of geloof om gaat. Wanneer Bruning op de kwestie van het geweten ingaat, spreekt hij volgens mij daarom niet als de katholiek Bruning. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorgaande tekst en uit zijn beide teksten dienaangaande, geciteerd tegen het einde van het vorige artikel.

 

                                    Raymund Bruning

                                    Gelselaar, 11 oktober 2003

 



U bent bezoeker
artikel4teller
sinds 19 januari 2004





noten



[1] Paul Brill  “Praten over Israël”  de Volkskrant  24 oktober 2003

[2] Het citaat van L. de Jong: Het Koninkrijk  deel 14  p. 889.

In verband met De Jongs uitgangspunt van de waardeloosheid van de goede bedoelingen en in verband met Victor van Vriesland als zijn leermeester valt er nog het een en ander op te merken naar aanleiding van L. de Jong.

Wanneer L. de Jong als uitgangspunten van zijn geschiedschrijving heeft gekozen voor de "algemene opvattin­gen niet alleen van de historicus zelf, maar van de gemeenschap waartoe hij behoort en van de tijd waarin hij leeft", dan betekent het dat deze historicus wel voor het meest vooringenomen, oncritische en daarmee voor het meest onwetenschappelijk uitgangspunt heeft gekozen, dat zich maar denken laat. Dan dachten we nog steeds dat de zon om de aarde draait.

Daar komt nog iets bij. In zijn Column “Satire en geruchtenjournalistiek” in de Volkskrant van donderdag 13 november schreef Marcel van Dam: “Veel te makkelijk ontlopen de media de verantwoordelijkheid voor zulke situaties door te ontkennen dat de werkelijkheid die zij zeggen te verslaan voor een groot deel door henzelf is gecreëerd. (vet RB)” L. De Jong is mijns inziens hiervan een opmerkelijk voorbeeld, te weten als een beschrijver van een situatie die hijzelf heeft gecreëerd. Hij maakte tijdens de oorlog deel uit van Radio Oranje in Londen. Deze zweepte de anti-NSB-gevoelens in Nederland op tot een dergelijk paroxysme, dat wij volgens Musserts aanklager een bijltjesdag - zoals deze zich in België heeft voltrokken -, maar net hebben kunnen voorkomen. Om de wraaklust te bevredigen was het wel nodig dat iemand als Mussert in een keurig proces meteen tot de kogel veroordeeld werd, zonder dat daarbij enige aandacht werd geschonken aan de motieven die hij voor zijn handelen in oorlogstijd naar voren te brengen meende te hebben. Vervolgens heeft De Jong daarop zijn uitspraak gebaseerd: goede bedoelingen zijn waardeloos; dus daar hoefde híj bij de overige collaborateurs ook geen aandacht meer aan te besteden; integendeel: goede bedoelingen kunnen maar al te slechte gevolgen hebben. Toen die overige collaborateurs trouwens dank zij Van Vriesland en vervolgens ook door De Jong als medeplichtig aan en aansprakelijk voor de holocaust werden afgeschilderd, bestond er natuurlijk al helemaal geen reden meer om aan die motieven enige betekenis toe te kennen: hoe had er bij dat soort lieden überhaupt ooit van iets als goede bedoelingen sprake kunnen zijn geweest?

En nadat hij door zijn serie op de TV en door zijn serie boeken zijn publiek grondig van zijn visie had doordrongen en deze visie bovendien extra aantrekkelijk had gemaakt door zijn publiek in de waan te brengen dat het er zelf tijdens de oorlog zo uitstekend heeft afgebracht en hij het daardoor zo gelukkig had gemaakt met zichzelf, dus nadat hij op deze manier ook déze werkelijkheid had gecreëerd, verklaarde hij geheel zijn geschiedschrijving waarachtig, want in overeenstemming te zijn met de "algemene opvattin­gen niet alleen van de historicus zelf, maar van de gemeenschap waartoe hij behoort en van de tijd waarin hij leeft". Dit citaat is de beschrijving van een zelf gecreëerde realiteit. Een opmerkelijke vorm van feed back.

Wanneer volgens zijn andere uitgangspunt geschiedschrijving toegepaste ethiek is, dan kan men zich dus met een gerust hart verlaten op de objectiviteit van de door hem “naar eer en geweten” in zijn geschiedverhaal uitgesproken vonnissen. Hij heeft zich daarmee volledig geconformeerd aan het voorschrift van Van Vriesland: “De maatstaven van straffen en amnestie, de maatstaven van de vonnissen, geveld door de ereraden, tribunalen en rechtbanken, kunnen daarbij niet gelden, maar alleen in elk persoonlijk geval het eigen persoonlijk oordeel naar eigen eer en geweten en verantwoordelijkheidsgevoel.” (De Onverzoenlijken p. 34) Van Vriesland had zich geen betere leerling kunnen wensen. Deze nieuwe 'rechtspraak' is het overduidelijke bewijs van de breuk die zich met Van Vriesland en De Jong heeft voltrokken in de visie op ons oorlogsverleden.

In nog een wezenlijk, absoluut uitgangspunt van zijn geschiedschrijving was De Jong de leerling van Van Vriesland, namelijk in het vaststellen van de uniciteit, van het a-historisch, het metafysisch karakter van de holocaust, de hoedanigheden waardoor dit gebeuren tot de metafysische realiteit van het Absolute kwaad kon uitgroeien. Hiermee werd iedereen die als collaborateur aansprakelijk voor of medeplichtig aan dit Kwaad werd bevonden, uiteraard zelf een fragment van het Absolute kwaad en ook op die manier iemand wiens "motieven" bij voorbaat eenvoudig te vies waren om aangepakt te worden.

De grondslag voor deze opvatting van de holocaust als een metafysisch gebeuren en daardoor als het absolute kwaad werd in 1954 gelegd door Victor van Vriesland in zijn rede De Onverzoenlijken, p. 8 en 9:

“Hoewel op kleinere schaal zich vroeger iets vergelijkbaars ten aanzien van de Armeniërs had voorgedaan, is hier wellicht voor het eerst in die mate in de wereldgeschiedenis de stelselmatige uitroeiing van geheel een volk ondernomen, iets, waarvoor het begrip “genecide” is gebruikt. Over de gruwelijke feiten, de martelkampen, de uitroeiïngskampen, de gaskamers, die ieder bekend kunnen zijn, zal ik niet uitweiden. Het verschil met vroeger, met de pogroms en de bloedige aanvallen op de Armeniërs, is, dat hier misschien voor de eerste maal een koud en bijna mechanisch, een als het ware  zuiver administratief werkend systeem is ingevoerd, dat dan ook op bevolkingsregisters, archieven en dergelijk materiaal berustte. Het nieuwe element, het verschil van hoedanigheid, waar ik over sprak, is te vergelijken  met het juridische onderscheid tussen doodslag en moord.”

Aanvankelijk is er hier bij Van Vriesland nog sprake van “wellicht” en “misschien”, maar uiteindelijk is er tussen de moord op de joden en de vroegere massale moordpartijen een wezenlijk verschil, is er iets nieuws, iets dat nog nooit is voorgekomen: niet slechts een kwantitatief verschil, maar een kwalitatief verschil, een “quantumsprong”. Het feit dat er een kwalitatief verschil zou zijn, is voor mij de reden om te beweren, dat het hier om een metafysisch verschil, en daarmee om een niet-historische zienswijze gaat.

Ook in dit opzicht volgt L. de Jong Van Vriesland. Zijn opvatting kwam naar voren bij een meningsverschil op dit punt met meelezer A.J. van der Leeuw.

“Van der Leeuw bracht ook een ander historisch twistpunt naar voren. De Jong had in zijn concept-manuscript (deel 10a en 10 b RB) gesproken over het unieke karakter van de uitmoording van de joden door nazi-Duitsland ('een uitroeiingsmachinerie die in de gehele wereldgeschiedenis nog door geen machthebber was ontworpen en in werking gesteld'). Van der Leeuw noemde dit een 'goedkope opmerking' en voegde hieraan toe:

'Uiteraard was dat in de geschiedenis nog nooit zo gebeurd want het was een typisch 20e eeuwse uitwerking van een beginsel, dat in andere eeuwen heus al wel eens op his­torisch vergelijkbare wijze was toege­past.'

De Jong reageerde:

'Ik zie niet in wat er goedkoop is aan mijn opmerking - juist de uit­roeiingsmachinerie vormde een uniek fenomeen en juist het uit­zonder­lijk karakter daarvan maakte het voor de meeste mensen on­mogelijk, geloof te hechten aan de eerste berichten over gas­kamers.'” deel 14 van Het Koninkrijk p.636

In zijn betoog “Onverzoenlijkheid is nutteloos” nam Abel Herzberg, net zoals later Van der Leeuw, meteen in het begin, in 1954 al, afstand van de opvatting van Van Vriesland en daarmee dus ook van die van De Jong betreffende het unieke van het fenomeen.

“Duitsland was niet meer dan 'een' land, de oorlog niet meer dan een enkele episode, en van de nazi's moet men zeggen, helaas, helaas!, dat zij mensen waren, en niet eens een buitennissige of vreemde verschijning in de mensheid. Veeleer moeten wij ons ervan bewust zijn dat datgene wat het Derde Rijk zich heeft veroorloofd, datgene is wat mensen zich altijd veroorloofd hebben en wat zich, als wij ons de controle over de mensen laten ontglippen, elke dag herhalen kan.”

Welk een vergaande en langdurige impact de opvatting van een Van Vriesland en De Jong - alleen in dit geval niet aan hen beiden toe te schrijven - heeft gehad, blijkt uit de opmerkingen van Antjie Krog, lid van de Waarheidscommissie van Zuid-Afrika in de Volkskrant van vrijdag 7 november 2003 (Cicero) in het interview van Fred de Vries “'Wij zijn verder met integratie dan Nederland' / Antjie Krogs zoektocht naar de waarheid van zwart en wit”, met name uit haar opmerking “dat de holocaust alles nullificeert”:

“De Franse filosoof Jacques Derrida zei een paar jaar geleden tijdens een voordracht aan de Universiteit van Kaapstad dat vergeven alleen zin heeft als je het onvergeefbare vergeeft. Vergiffenis uit opportunisme is makkelijk en betekenisloos. Krog denkt na, weet niet zeker of wat ze nu gaat zeggen wel on record wil. "De Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie was een van de eerste commissies zonder joodse leden. Ik realiseerde me het destijds niet, want ik denk niet in dergelijke termen. Maar toen het proces op gang kwam, werd ik me bewust van de stilte van de joodse gemeenschap over de Waarheidscommissie. Geen ontkenning, geen kritiek. Ze zijn blank." En toen kwam Derrida naar Kaapstad en joeg het zwarte deel van het publiek tegen zich in het harnas met zijn uitspraken over betekenisloze vergiffenis. De zwarte studenten voelden zich aangevallen, want de uitspraken van de joodse filosoof kwamen erop neer dat hun vergiffenis onmogelijk of opportunistisch was. Krog: “Dan krijg je de joodse taal over de holocaust: je kunt het onvergeefbare niet vergeven, je kunt niet vergeven uit naam van de doden. En mijn  zwarte collega zei: "Ik kan dat wel, ik sta in contact met de doden. Ze spreken tot mij, ze zijn bij mij, dus waarom zouden wij niet namens hen kunnen spreken?"”

Ze stopt even. Vertelt over de tendens die ze bespeurde in Boston, waar sommige joodse deelnemers niets van de Zuid-Afrikaanse situatie wilden weten, omdat de holocaust alles nullificeert. “Een wedstrijd in pijn!”, briest ze. Dan vervolgt ze: “Zwarte Zuid-Afrikanen hebben het krachtigste voorbeeld gegeven van hoe we met het verleden moeten omgaan, het sterkste alternatief voor de holocaust. Maar ze krijgen geen credit omdat het een zwart concept is. Er wordt gezegd dat zwarten wel moeten vergeven omdat de blanken zoveel goede dingen voor hen hebben gedaan.”

Onzin, betoogt Krog, de vergiffenis is gebaseerd op Afrikaans humanisme. De essentie daarvan is het behouden van je menselijkheid.”

[3] Henri Bruning  Vormkracht en onmacht der religie / missionair christendom uitgaven Verbum humanum  Arnhem 1961  p. 30-32

[4] idem  p. 50