Twee “manmade” paradigma’s, hun samenhang, hun gevolgen

en hun liquidatie

 

      Sedert 2004 staat op de website http://www.iae.nl/users/tbruning/02.inhoud.htm

 

onder de kop “Henri Bruning   vergeten?!” een vijftal artikelen van mijn hand. In het tweede artikel met de titel Een keitje van David meen ik aan de hand van concrete bewijzen aangetoond te hebben, dat mijn vader, de dichter en denker Henri Bruning, in het begin van de oorlog tot de NSB is toegetreden mede omdat hij meende met die collaboratie wat de Nederlandse joden betreft de aangewezen weg te bewandelen om te bereiken, dat hen zoveel mogelijk het leed dat hen waarschijnlijk van de bezetter te wachten stond bespaard zou worden. En dat Mussert hetzelfde heeft beoogd.

      Op die site heb ik vervolgens begin december 2004 bovendien mijn Beroep op professor J.C.H. Blom geplaatst. Daarin deed ik op hem als toenmalig directeur van het NIOD een beroep zich over de juistheid of onjuistheid van die conclusies uit mijn artikel uit te spreken. Daar is hij niet op ingegaan, omdat, zoals hij me schreef, het NIOD niet meewerkt aan rehabilitatie.

Ik heb hem toen een brief geschreven, waarin ik als mogelijkheid opperde, dat hij ook een andere reden gehad kan hebben om niet op mijn beroep in te gaan. Daarin werkte ik op grond van bepaalde gegevens de these uit dat Loe de Jong met zijn geschiedschrijving voor ons land rampzalige gevolgen heeft gehad door de invloed die hij er in Nederland mee heeft uitgeoefend zowel op het gebied van de moraal als van de politiek. Dat schrijf ik in die brief toe aan het geschiedvervalsend aspect van De Jongs geschiedschrijving. Zou Blom op mijn beroep zijn ingegaan en mijn conclusie met betrekking tot Brunings standpuntbepaling in het begin van de oorlog hebben moeten onderschrijven, dan zou hij volgens mij daarmee dit geschiedvervalsend karakter van De Jongs geschiedschrijving in beginsel hebben toegegeven en de aannemelijkheid van mijn overige beweringen betreffende De Jong hebben vergroot. De weerslag die dat op de publieke opinie zou hebben, heeft hij, denk ik, willen voorkomen. Dat leek mij een aannemelijker verklaring voor zijn weigering.

In die brief liet ik hem ook weten deze als Open Brief eveneens op genoemde website te willen plaatsen. Blom heeft er kennis van genomen, maar schreef mij, dat hij door tijdgebrek hooguit tijdens zijn pensioen aan een nadere bestudering van deze brief zou toekomen.

 

I. Deze brief heb ik nu, meer dan drie jaren later onder de titel Open Brief aan prof. J.C.H. Blom toegankelijk gemaakt op het internetadres

webdisk.planet5.nl/bruni235

 

II. Daaraan heb ik bovendien een Nabeschouwing toegevoegd. Aan de hand van de nodige artikelen laat ik daarin zien, dat Blom en anderen de laatste tijd in feite bezig zijn zowel De Jong als zijn geschiedschrijving en daarmee de hierboven door mij omschreven uitwerking die ze in Nederland gehad hebben, te verdonkeremanen. Iemand, niet ik, bezigde ter beschrijving van dit verschijnsel de term taboe. Omdat daarmee deze voor Nederland historisch gezien zeer belangrijke persoon en hetgeen hij in de laatste decennia van de vorige eeuw volgens mij in Nederland heeft aangericht, aan het gezicht van de Nederlanders onttrokken worden, zijn zij in feite bezig een ingrijpende geschiedvervalsing van de geschiedenis van dat tijdperk in de hand te werken.

In nauwe samenhang hiermee ga ik in deze Nabeschouwing in op de items van moraal en identiteit, om tenslotte te eindigen met de, met de nodige gegevens onderbouwde, conclusie dat het ware christendom, dat wil zeggen de leer van Jezus, in feite zowel een radicaal afscheid is van de joodse religie als een morele imperatief vertegenwoordigt die zelfs voor onze zeer ver, zij het eenzijdig, geëvolueerde maatschappij niets aan actualiteit heeft ingeboet sedert de eerste verkondiging ervan meer dan tweeduizend jaar geleden.

Ondanks de schijn van het tegendeel, is deze Nabeschouwing, als ik het wel heb, een goed samenhangend en logisch geheel geworden. Mijn uiteenzettingen in deze Nabeschouwing hebben voor een groot deel hun aanleiding gevonden in een niet gering aantal artikelen, voornamelijk afkomstig uit de Volkskrant.

 

Verder heb ik nog drie stukken op deze websites geplaatst.

a.    een tekst van de hand van Henri Bruning waarin hij beschrijft hoe het hem en zijn gezin is vergaan tijdens, laat ik maar zeggen Dolle Dinsdag 1944 en volgende weken. U zult constateren, dat hij daarbij net niet is toegekomen aan de beschrijving van zijn wederwaardigheden waarnaar u na lezing misschien het meest zult hebben uitgezien, terwijl ze bij hem de genadeslag hebben betekend voor zijn visie op de bezetter. De tekst heeft mijn vader op blocnote geschreven tijdens zijn internering als politiek delinquent, naar ik vermoed in 1945 toen hij met een door het werk op het land en het dragen van klompen zwaar ontstoken voet in de ziekenafdeling van het kamp lag. Hij begint met de toestand ter plekke te beschrijven. Tevens verschaft hij daarbij een opmerkelijke blik in zijn innerlijk. Het is in de nalatenschap van Henri Bruning een zeldzaam stukje autobiografie. En heet van de naald, zogezegd: Henri Bruning, op een dag in 1945 over september 1944.

b.    In het kader van de actuele discussie over onze identiteit leek het me bovendien aardig het artikel waarin mijn vader al voor de oorlog zijn visie op de Nederlander, de vooroorlogse Nederlander uiteraard, onder de titel De Mythe van den Hollander, heeft uiteengezet, hier toegankelijk te maken. Ik heb het kunnen scannen, want het vormde ook het eerste stuk van zijn boek Nieuw Politiek Bewustzijn dat hij aan het begin van de oorlog heeft samengesteld om het juist toen te publiceren, hetgeen de censuur van de bezetter echter heeft voorkomen.

c.    Het uitzonderlijke gedicht Medio Vitae, door Bruning in 1942 gepubliceerd.

 

29 februari 2008

Raymund Bruning