HENRI BRUNING

 

VERGETEN ?!

 

Vorig jaar wijdde Ruth Beijert in De Parelduiker een uitvoerig artikel aan mijn vader Henri Bruning: “ Een verworpene in vreemde dienst / Het vergeefse streven van Henri Bruning” (De Parelduiker, VII (2002) nr 2  p. 40-53). De strekking van haar betoog is, dat Bruning maar beter zonder dralen vergeten kan worden, van de ene kant vanwege het feit dat hij politiek “verschrikkelijk fout” is geweest en anderzijds omdat hij in literair opzicht een waardeloos auteur is. Als eerste artikel op deze website heb ik mijn bespreking van Beijerts artikel opgenomen: “Bruning in zwart en wit”. Mij trof in Beijerts artikel met name, dat zij aan een in het verleden zwaar benadrukt en hem zeer kwalijk aangerekend aspect van zijn foute verleden zo luchtig voorbijgaat. In samenhang daamee maak ik mijn lezer in mijn uiteenzetting attent op een hypothese die Ruth Beijert onmogelijk ontgaan kan zijn - ik heb haar zelf in een brief van 17 november 1991 op de artikelen waarin deze gepubliceerd is, opmerkzaam gemaakt -, maar waar zij in haar artikel geen enkele aandacht aan besteedt. Zij noemt de hypothese niet, laat staan dat zij hem weerlegt, terwijl het toch een hypothese is, die, als zij niet te weerleggen zou zijn, tot een volstrekt tegengesteld oordeel over Brunings politieke verleden aanleiding geeft. Dan zou het van een Bruning-in-zwart een Bruning-in-wit worden. Hetzelfde verschijnsel van afwezigheid van aandacht voor de hypothese heeft zich overigens ook bij Chris van der Heijden voorgedaaan blijkens zijn essay “De oorlog is voorgoed voorbij” (VN 26 april 2003), al is zijn oordeel over Bru­ning geenszins negatief. Is mijn hypothese werkelijk zo irreëel, dat zij beiden er maar het beste aan denken te doen haar in een meewarig stilzwijgen te negeren?

Maar goed, die hypothese, de mijne, heb ik analytisch en overzichtelijk uitgewerkt in mijn tweede artikel,“een keitje van David / de liquidatie van een geschiedvervalsend paradigma”. Ik had het al een jaar eerder geschreven naar aanleiding van het boek van Dick Verkijk: Die slappe Nederlanders - of viel het toch wel mee in 1940-1945? (Soesterberg 2001). Om de tegenstelling tussen Beijerts en mijn beoordeling van Bruning zo goed mogelijk tot haar recht te laten komen, heb ik naast het mijne op deze plek, dat van Beijert als een van de Bijlagen opgenomen. Mijn artikel bevat in de eerste helft de gedetailleerde uitwerking van bedoelde hypothese, terwijl de tweede helft op een merkwaardig aspect van haar voorgeschiedenis ingaat. Aldus wordt de lezer in staat gesteld zich een objectief oordeel te vormen over deze twee zo extreem tegengestelde beoordelingen van Henri Bruning, namelijk die van Beijert en die van mij, en over hun houdbaarheid.

Mijn beide eerste artikelen sluiten naadloos op elkaar aan; het tweede vormt een samenvatting van het belangrijkste gedeelte van de materie van mijn omvangrijke manuscript Henri Bruning / over grootheid en tragiek / en geweten, waarvan tot nu toe nog slechts het eerste hoofdstuk op het internet is gepubliceerd en dat ook nu weer in de Bijlagen is opgenomen.

Het derde artikel, Nelleke Noordervliet: “Is er niets vergeten?”, is geschreven naar aanleiding van een aantal artikelen, verschenen rond 5 mei dit jaar, een van H. von der Dunk, een van Chris van de Heijden en verder tevens naar aanleiding van een aantal columns van Nelleke Noordervliet, Anet Bleich en Kees Schuyt. De essays van Van der Heijden en Von der Dunk hebben als gemeenschappelijke tendens dat "de oorlog" nu eindelijk maar eens vergeten moet worden, niet op de laatste plaats als toetssteen voor onze morele oordelen. Volgens mij zou het betekenen, dat Henri Bruning daarmee inderdaad definitief in de vergetelheid zou verdwijnen, ofschoon, zoals ik in dat artikel meen aan te tonen en om Ter Braaks kwalificatie te gebruiken, met Bruning dan “een toetssteen van een zeer eigenaardige kwaliteit” verloren zou gaan.

In een interview van Fokke Obbema met de Franse filosoof Alain Finkielkraut bleek de door mij aan de orde gestelde problematiek veel raakpunten te hebben met kwesties die ook in Frankrijk spelen en volgens Finkielkraut zelfs van een fundamentele Europese portée zijn. Daar ga ik nader op in in de vierde tekst “Interview Alain Finkelkraut “Geobsedeerd door de Ander” door F. Obbema”.

Een column van H.J. Schoo  “Uitzondering Nederland” betekende voor mij de bevestiging van de nodige van de gezichtspunten waarop ik in de voorgaande artikelen was uitgekomen. Dat heeft zijn weerslag gevonden in het vijfde, naar de column vernoemde artikel.

In de Bijlagen zijn documenten opgenomen, omdat ze in de vijf artikelen genoemd worden en/of het begrip kunnen vergroten. Het zijn mijn brief aan Ruth Beijert van 17 november 1991, haar artikel over Henri Bruning: Een verworpene in vreemde dienst / Het vergeefse streven van Henri Bruning, vervolgens vier artikelen van mijn hand, het eerste in 1985 verschenen in de Volkskrant, de overige in 1989/1990 in NRC Handelsblad, met inbegrip van een reactie van Adriaan Venema op het eerste van de drie, dan het interview-gedeelte van Michiel van Diggelen “De opstand der vitale krachten” in HN van 1997, vervolgens Een lijn in het werk, een reeks citaten uit het werk van Henri Bruning die duidelijk maken dat Brunings wezenlijke bewogenheid gedurende heel zijn leven niet politiek of literair, maar religieus is geweest, een aantal documenten van en met betrekking tot Henri Bruning, waaronder zijn bibliografie, en tot slot enige diversen, namelijk twee brieven aan Martin van Amerongen.

 

Raymund Bruning

31 oktober 2003