(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: KUnieuws)


4.

Bert Heffels 'De vermomde bakker'

Voor het origineel zie: http://www.kun.nl/kunieuws/nieuws/archief/28/23/bert.html

KUnieuws 26 febr. 1999 nr. 23

 

'En door al zijn werk gaat een ononderbroken klacht om het onvervangbaar gemis van de verloren Tuin.' Schreef Pieter van der Meer de Walcheren bij een bloemlezing uit Gerard Brunings werk, het in 1926 op 28-jarige leeftijd gestorven 'Verontrust Geweten' (de titel van de bloemlezing) van de katholieke jongeren uit die dagen. 'Hij was hypergevoelig, zoals een waar dichter is; alles in zijn wezen trilde mee met wat hij aan schoons, tragisch, edels en smartelijks ontmoette'. Maar Gerard was zo paradijselijk niet of hij kon ook, in een basale betonplastiek, te keer gaan tegen de slappe zweverigheid van dichters, prozaïsten en beeldende kunstenaars. Zijn paradijs was het katholieke geloof, de Steenrots die gelijk stond aan De Waarheid. Nu is het gekke dat je nergens in zijn werk leest wat zijn katholieke geloof nu eigenlijk is. Hij hanteerde het inderdaad als een 'Valbijl', als een axioma dat voor hem boven alle discussie verheven was, juist omdat discussie ruimte laat aan twijfel. Die Gerard niet kende. Zijn geloof was een door mis en lof en rozenkrans gevoede volheid van hart en hoofd - en de ideale verbinding daartussen - die je van huis uit meekreeg en die, getransponeerd op de door de 'demo-liberalen' en ander tuig verpeste aarde, deze weer in een paradijs zou kunnen omtoveren. Zoiets. De naïveteit ervan is hartverscheurend en tevens lachwekkend.

Mateloos bewonderde hij de fel-reactionaire R.K. mysticus Léon Bloy, in zijn boeken en pamfletten de felste Franse terrier - misschien op de mystieke Céline na - van de twintigste eeuw. Die zelfs de paus grommend naar de keel vloog als die zich ook maar even, tegen de reactionaire druk van de curie in, verlicht durfde op te stellen. Deze Bloy was de peet van de bekeerling Pieter van der Meer, het andere idool van Gerard.

Omdat in kunst en literatuur van die dagen - zoals in welke tijd dan ook - zoveel slap impressionistisch geouwehoer te verwerpen viel, nam Gerards 'ononderbroken klacht' meestal de vorm aan van de polemiek. Fel als een tekkel, zo roept Van Duinkerken hem veertig [jaren] later nog op uit zijn imposant geheugen. Bij een diner had de vijf jaar jongere Toom eens een meningsverschil met Gerard over de interpretatie van een filosoof. 'Met mijn verklaring kon hij het onmogelijk eens zijn. Hij gesticuleerde met zijn vork, vinnig en snel. Op een gegeven moment kwam zijn romp naar voren over zijn bord; hij hield de vork bij de steel met de tanden naar mij toe, als dreigde hij mij ermee in het gezicht te zullen prikken. De hand, die de vork hield, bewoog in kleine, schokkende gebaartjes.' Timide Toon moest inbinden... en wreekt zich veertig jaar na dato in deze plastische beschrijving van een sissende gifschijter: een wezen waarin alles niet alleen van schoonheid, tragiek, adel en smart kon gaan trillen, maar ook van schier hysterische woede om niks.

Gerard heeft zich onder veel meer uitgesproken over ons, inderdaad nogal slappe boegbeeld van St. Thomas. Het was een geschenk aan de jonge KUN van de Nederlandse Dominicanen-provincie, bij gelegenheid van het zesde eeuwfeest van Thomas' heiligverklaring in september '23. Lector Bernard Hilarius Molkenboer, predikheer, had het uiteraard de hemel in geprezen. Bekend is zijn innige beschrijving van het moment waarop de kunstenaar de engelachtige doctor, die, omdat hij nogal breed en plomp uitgevallen was in zijn studententijd 'de os' genoemd werd, in brons vastlegde: 'Rustig schuift hij de foliant (...) op de leuning van zijn Romaanse zetel terzijde, om met het expressief syllogistisch gebaar van duim en wijsvinger zijn scherpe distinguo's te onderstrepen. En met een bezorgde, felle peinzing volgen de diepe ogen het bondig betoog, afgetekend in de denkgroeven van het brede voorhoofd, dat door edele intelligentie de krachtige kop vergeestelijkt.' Wel, door Gerard worden, met de oren van de kunstenaar, de Wageningse beeldhouwer Augustus Falise, ook die van onze ijdele lector even gewassen. Dat gaat zo: 'Wat heeft, - o lector Molkenboer! - deze vermomde bakker, deze genoeglijke redekavelaar, dit zwakzinnig gebaar, gemeen met de man, die St. Thomas is geweest?' Falise, jent Bruning, heeft van diens diepte niets vermoed en er dus 'wroetend in de klei, naar zijn beeld en gelijkenis dit maaksel van gewrocht. Dit irriterend rimpeltje, waaarmee men 2x2=4 pleegt te doceren, dit zelfgenoegzaam (syllogistisch!) gebaar, dat op zichzelf al genoeg is om dit beeld levenslang te haten'. Een beeld, waarvan het beeldoppervlak 'ganselijk en onmachtig werd vernield in wat men pleegt te noemen: de sierlijke plooien van het habijt. Ja, dat is leuk: zo'n habijt-van-net-echt ("nonchalant", - haha!) te bepeuteren.'Tot rust komend besluit hij met: 'Bezoedeling van de waarachtige zuiverheid en schoonheid... middelmaat die de souvereine meerderheid heeft van de universiteiten tot aan de klerken van het obscuurst kantoortje... Laten we de rest maar worgen.'

'Laten we de rest maar worgen...' Om dat zinnetje alleen al houd ik van hem. Zijn broer, de drie jaar jongere Henri Bruning, nam na zijn dood het schelden van hem over. Toen in de jaren dertig de plannen van de nu oude aula aan de Wilhelminasingel gepubliceerd werden, schreef hij: 'En zoo zitten wij dan, voor altijd, vast aan die gepleisterde pisbak welke van Ooyen (de architect, BH) voor onze R.K. Universiteit heeft uitgevonden. Onze eenige hoop (en we hopen dit van hàrte!) is een aardschok... die het gebouw, zoodra het verrezen is, van den aardbodem wegvaagt. Aan de geschiedenis onzer schande (onze roomse onbeschoftheid) is weer eens een sinister hoofdstuk toegevoegd.'

Curieus toeval; de oude aula waarvoor Thomas decennia lang de wacht heeft gehouden, is nu aula van het Keizer Karel College, de bovenbouw van de Nijmeegse Vrije School, een schooltype waaraan de antroposofische ideeën van de mystieke Rudolf Steiner ten grondslag liggen. Wel, deze Steiner was, zei hij, de reïncarnatie van Thomas van Aquino. Dus hadden we Thomas niet naar de Comeniuslaan moeten verhuizen, maar aan de antroposofen moeten schenken. En, pak hem beet. de vormvaste Armando, of de even vierkante Jan Wolkers, een nieuwe Thomas moeten laten maken./Bert Heffels.



(Terug naar: KUnieuws)

(Terug naar: Inleiding)