(Terug naar: Inleiding)

(Terug naar: KUnieuws)


3.

Jos Joosten 'Geweten'

Voor het origineel zie: http://www.kun.nl/kunieuws/nieuws/archief/26/35/joosten.html

KUnieuws 13 juni 1997 nr. 35
 
 

Rijk Roomsch lééfde het in Nijmegen voor de oorlog. Nu bestaan alleen nog de stenen resten: gebouwen - kloosters en scholen - en standbeelden, zoals dat van Thomas van Aquino aan de Comeniuslaan. Dat beeld lijkt de oppermacht van het katholieke intellect te representeren, de kroon op de trotse pasopgerichte universiteit. In de jaren twintig, zo denk je, vonden katholieke intellectuelen dát dus smaakvol en representatief.
 
 

Verheugend dus, om vast te stellen dat de roomse intelligentsia anno 1925 lang niet zo uniform dacht, als wij weleens geneigd zijn te denken. De jonge essayist Gerard Bruning schreef een vernietigende beschouwing over het nieuwe standbeeld. De official Molkenboer had bij de onthulling bewonderende woorden gesproken over vorm en geest van het beeld, over Aquino's "expressief syllogistisch gebaar van duim en wijsvinger [dat] zijn scherpe distinguo's onderstreept". Bruning sneert: "De geest van dit werk! Wat heeft - o lector Molkenboer! - deze vermomde bakker, deze genoegzame redekavelaar, dit zwakzinnig gebaar gemeen met de man die St. Thomas is geweest?" Deze bespreking staat in Verontrust geweten, een postume verzameling essays en polemieken van Bruning, die in oktober 1926 overleed, pas 28 jaar oud.

Het boek viel me weer eens in handen en zoals steeds raakte ik meteen geboeid. Vanaf een schrijftafel die slechts een paar straten verderop stond, sleept iemand je mee. Dat het zeventig jaar oude woorden zijn, merk je niet eens: "Ik wilde vandaag schrijven over... Maar wat vermogen hij en u en ik en hier en ginds een tegen dit heirleger, dat de macht heeft - de trage luie domme macht van zoveel harde koppen en zoveel oren die niet horen en zoveel ogen die niet zien; wàt vermogen wij tegen de macht der zeer aanzienlijken! de macht van het geld, de macht der maatschappelijke positie, de driewerf vervloekte macht der broodheren: één tegen duizend, één tegen tienduizend van die levenloze, tevredene, in ordelijkheid ingebakerde pafbleke gezichies!" Zo herkenbaar alles: zijn pleidooi voor zijn tijdschrift, zijn woede over de beroerde literatuurkritiek, zijn essays over dichtende generatiegenoten en zijn haatliefde verhouding met Nijmegen: "... ja ik houd wel van deze stad; ik bedoel van het materieel uitzicht dezer stad; ik bedoel: door haar materieel uitzicht is deze stad enigszins bewoonbaar. Het is: ja waarlijk, een klein weinigje, een schuchter klein weinigje: een zuidelijke stad; een stad waar sommige singels en straten een klein weinigje huppelen (zo maar) en waar - dit is het schoonste - de rivier haar boog van horizon tot horizon slaat en de polder wijd openligt (...)"
 
 

Natuurlijk wil ik liever niet weten hoe het Gerard Bruning vergaan zou zijn als hij de oorlog wél had meegemaakt. Zijn pamflet "De waanzin der democratie" uit 1923 doet dienaangaande weinig blijs vermoeden, en werd stilletjes weggelaten uit de naoorlogse herdruk van de essaybundel. Een overgrote kans dat ook deze Bruning royaal aan de foute kant zou belanden. Maar hij schreef wel in alle onnuance precies wat hij zélf dacht, en dat is in alle tijden bewonderenswaardiger dan schrijven wat je weet dat de rest al denkt. Afwegen doet de kleine kruidenier. Ik weet niet of ik het inhoudelijk erg eens was geweest met Gerard Bruning als ik hem had kunnen tegenkomen. Maar dat zou ik ook niet weten als ik mezelf tegenkwam.

(Terug naar: KUnieuws)

(Terug naar: Inleiding)

Deze
site
is
te
gast
bij
freeyellow logo
en
vandaar
het
volgende: