terug naar werken Henri Bruning
vorige bladzijde



Henri Bruning

wezen niet anders zijn. Men begint te beseffen in wèlke strijd men zèlf betrokken is, aan wèlke strijd het eigen ideaal is uitgeleverd. Men begint zichzelf vragen te stellen naar het doel van heel die demonie, en men begint te beseffen hoe nietig en niets van dit alles het resultaat moet zijn als het gaat om een bijdrage tot het geluk van de mens, hoe juist datgene wat daartoe in de mens bijdraagt, vernietigd wordt, en hoe alles in feite gebeurt om een fictie: macht om de macht en niets anders.
    Maar zèlf verdedigt men, in dat gevecht, beginselen, nietwaar, en idealen, d.w.z. men is bezig heel die realiteit te verdringen, hele stukken van zichzelf het zwijgen op te leggen, aan hele stukken van zijn geweten voorbij te leven. Men is zelf (op kleiner schaal, onschuldiger ogenschijnlijk maar niet minder reëel) in wezen precies zo geweest als anderen op grote schaal. En ten laatste, als voor onszelf de stilte gevallen is, dringen zich conclusies op: men begint te verstaan dat geen enkel ideaal die strijd waard is, dat geen enkel ideaal aan dié strijd mag worden uitgeleverd, dat niets de ontmenselijking van ons eigen leven (het zwijgen opleggen aan welke stem ook van ons geweten) tot voorwaarde kan hebben en niets dit ,,heiligt”. Op dat moment heeft men er definitief mee afgerekend. Misschien heb ik mijn gedachten en gevoelens het duidelijkst samengevat in een brief, die ik vorig jaar schreef aan een Joods geleerde met wie ik na de oorlog in vriendschappelijk contact kwam. Ik schreef hem toen: ,,Ik zou over heel deze periode willen zwijgen, omdat - staat U mij toe openhartig te zijn - alles van die tijd zo weerzinwekkend is geweest - op een zo weerzinwekkend plan van menselijk handelen is uitgestreden - dat ik er geen enkele binding meer mee gevoel. Het ligt, sedert ik het gebeurde herkend heb, àchter mij: als een grote zinloze bestialiteit (over en weer) waarin ik met niets van mijn wezen betrokken ben geweest. Ik beproef hiermede niet, mij aan bepaalde gevoelens van persoonlijke schuld, aan gevoelens van medeplichtigheid te onttrekken, vooral tegenover U zou ik dit niet kúnnen willen, te zeer is met U het misdrijf aan het Joodse volk een durende en allesdoordringende aanwezigheid, - maar die periode en daarmee alles wat toen, op het plan van die dagen, oorlogvoerend,


442

volgende bladzijde

aangemaakt: 17-08-2008 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-03-2010