terug naar inhoud


Onderstaande tekst is een zeer gedeeltelijke bewerking van een folder verspreid door de uitgeverij "Verbum Humanum". De enige medewerker van deze uitgeverij was Henri Bruning en derhalve reken ik deze tekst tot de autobiografische teksten.

Theo Bruning, 21-07-2022



De religieuze ontwikkeling
van Henri Bruning



Brunings religieuze ontwikkeling was een worsteling waar hij met heel zijn persoon bij betrokken was. Deze ontwikkeling was voor hem veel essentiëler dan die op politiek gebied. Die worsteling met zijn geloof en zijn geweten heeft haar weerslag gevonden in Brunings vroegste geschriften Revisie en Richting (1933), om vervolgens via de tussen liggende werken – Subjectieve Normen (1936), Verworpen Christendom (1938), Elias van Cortona (1940), Guido Gezelle, de andere (1954) en Voorlopige Motieven (1954) – haar voltooiing te vinden in zijn laatste grote essay Vormkracht en Onmacht der Religie (1961).

Een nieuwe spiritualiteit
In dit laatst genoemde werk kon men opnieuw de schrijver herkennen die in de jaren dertig, zoekend naar een authentieke geloofsbeleving, vooropstelde, dat het katholicisme, van defensief offensief geworden, opnieuw creatief moest worden. En het moest dit worden, bedreigd als het werd, van binnenuit, in zijn eigen offensief, door het voze optimisme van die hérésie des oeuvres (ketterij der werken), die uiterlijke werken en hun oppervlakkige succesjes, waarmee een verstard en uitgehold geloofsleven zichzelf slechts kan continueren. Ten overstaan van dit luidruchtige offensieve vertoon, dat een weigering was zich van de werkelijke problemen van het leven en van de religie rekenschap te geven en waarvan het resultaat slechts een verder woekerende verwording en ontwaarding van het geloofsleven zou zijn, werden Brunings geschriften de verdediging van een innerlijke vernieuwing, een nieuwe spiritualiteit, een terugkeer van de gelovige mens naar dat inwendige leven met Christus en leven-met-het-evangelie dat oorsprong, grondslag en vormkracht van alle geloofshandelen is.

De verborgen onzichtbare kerk
Deze stellingname, geïnspireerd als zij was door het leven en de geschriften van actieve mystici als Franciscus, Johannes van ’t Kruis, Theresia van Avila, Theresia van Lisieux, zou Bruning ook in de latere religieuze geschriften van die jaren niet meer ontrouw worden. De thema’s die hij erin zou uitwerken of naar voren brengen, vonden in die stellingname hun oorsprong en verklaring. De verdediging van een waarachtige, persoonlijke geloofsbeleving, als enige grondslag voor een creatief geloofshandelen, voerde hem de realiteit binnen – de grote geloofsrealiteit – van de verborgen onzichtbare Kerk, de enige die, waar zij handelend wordt, of woord wordt, Christus’ genade aan en in de mens – en te midden der mensen – zou “zichtbaar” maken, – waar zoveel andere “zichtbaarheid” deze vaak slechts dieper verduisterd had.

De werkelijkheid van de mens
Ook in Vormkracht en onmacht der religie liet Bruning deze en andere gewonnen inzichten niet los; zij bleven, met niet minder nadrukkelijkheid aanwezig. Maar waar hij vroeger het christendom doordacht en belichtte, als bovennatuurlijk leven, vanuit het evangelie en de onbevreesde interpretaties van zijn schoonste navolgers, daar doordacht hij hier het evangelie vanuit de werkelijkheid van de mens, de menselijke situatie, de oorspronkelijke spanningen en fundamentele vragen van het natuurlijk geweten, – dat naar zijn wezen een religieus geweten is.

De vraag die zich, voor hem, met het evangelie onontkoombaar opdrong, was die naar de betekenis van het evangelie voor de “zwakke en zondige mens”, naar de betekenis van al die onmogelijke, extreme imperatieven welke, reeds tijdens Christus' leven, zovelen die tot Hem kwamen weer teleurgesteld deden heengaan en hen zo bittere verwijten deden uitspreken tegen Hem die toch gekomen was om met zijn woord het leven der mensen te zijn. Ook het christelijk geloofsleven werd een leven naast het evangelie, ver daarvandaan, vanuit andere imperatieven dan die van het evangelie, dat, als Gods vraag aan de mens, toch het enig nodige verwoordt en het wezen van het geloofshandelen uitspreekt. Het was alsof het “letterlijk” verstaan, dat de Schriftverklaring als haar stelregel verdedigt, slechts geldt met betrekking tot de woorden van het Laatste Avondmaal en onmiddellijk daarbuiten, met betrekking tot de eisen van het evangelie, ophoudt geldingskracht te bezitten.

De opdracht van het christendom
In het eerste, uitvoerige hoofdstuk waarmee Brunings laatste boek “bij wijze van inleiding” opende en dat tot titel draagt “Het tweede gebod”, beproefde de schrijver de verbinding te herstellen tussen de “zwakke mens” en het evangelie, en dit zonder de menselijke zwakheid te miskennen of de evangelische imperatieven hun onverminderbare geldigheid te ontnemen. Integendeel, hij gaf zich volledig rekenschap van de extreme eis die met Christus’ tweede gebod aan de orde werd gesteld. Tevens was hij in voortdurend verweer tegen de krampachtigheid en haar onwaarachtigheden die zo vaak het "hatelijk" gevolg waren waar men met het evangelie ernst maakte. De conclusies welke Bruning aan het tweede gebod, dat Christus ons zo mannelijk, moedig en strijdbaar heeft voorgeleefd, verbond, reikten zeer ver; zij doen in de hartstochtelijke ernst waarmede hij zijn Umwertung van het christelijk geloofshandelen volbracht, vermoeden dat hij met dit eerste hoofdstuk minstens een miskende kern van christelijke religiositeit heeft opengelegd. Het was vanuit de realiteit van de zwakke mens, dat de schrijver een nieuw perspectief opende op het religieuze handelen en op de opdracht van het christendom in de wereld en in de tijd.

De waarde van het niet-christelijk religieus geweten
Na deze poging van het eerste hoofdstuk het wezen van het christendom te belichten, stelde Bruning het probleem aan de orde van het apostolische christendom, het missionaire. Daar kwam Bruning opnieuw naar voren als de schrijver, die reeds van meet af aan de fundamentele waarde van het niet-christelijke denken erkende, – een waarde welke hij hier demonstreerde aan het boeddhisme, deze grote schepping van ‘het niet-christelijke religieuze geweten’. Het openbaarde voor hem essentiëler dingen nog dan de schoonheid en diepte van zijn waarheidsleven en het werd duidelijk dat Brunings bewondering voor deze religie niets uitstaande had met wat in sommige kringen toen gaarne werd afgedaan als meedoen aan een modeverschijnsel.

De Kerk onderweg
Was dit laatste boek een poging het probleem der religiositeit te verhelderen in gesprek met de religieuze vragen van zijn tijd, in de samenvatting van het laatste hoofdstuk gaf de schrijver een diep doordachte visie op “de Kerk onderweg” te midden van de andere godsdiensten, een visie welke zich, volgens de schrijver, voltooit in Augustinus’ prachtige woord over de gelovige en diens “onderweg”.
























terug naar homepage

aangemaakt: 21-07-2022 Copyright © 2022 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 21-07-2022