Naar aanleiding van de verschijning van de bloemlezing „Het gelaat der dichters”, verzameld en ingeleid door Henri Bruning, verscheen in de „Nieuwe Rotterdamsche Courant” een artikel, dat het probleem „Wat is revolutionnair?” behandelde. De schrijver verweet Henri Bruning, dat hij de sociale zijde volledig buiten beschouwing gelaten had, terwijl deze voor hem van doorslaggevende beteekenis was. Wij ontvingen van Henri Bruning bijgaand artikel als antwoord op het stuk in de N.R.C. Henri Bruning vreesde n.l., dat door de lengte van zijn repliek bij den huidigen papiernood geen plaats voor zijn artikel in de N.R.C, beschikbaar zou kunnen worden gesteld. Wij voldoen daarom gaarne aan zijn verzoek tot plaatsing. Het ingezonden stuk van George Kettmann in de N.R.C., als reactie bedoeld op bovengenoemd artikel, heeft geen nieuwe aspecten in de discussie naar voren gebracht, maar heeft alleen den schrijver in de N.R.C. tot een scherpere formuleering van zijn standpunt genoodzaakt, een scherpte, waarvan trouwens Henri Bruning in dit artikel reeds uitgegaan is. De plaatsing van dit artikel beteekent niet, dat „De Waag” daarmede tevens dezen bundel als in haar kolommen behandeld wil beschouwen.
Onze literaire medewerker, J. A. v. d. Made, zal in een eigen artikel dezen bundel bespreken.

RED.


sloeg, is, zoo zijn vaderland aan een algemeene onverschilligheid voor het vaderland ten gronde zou gaan, een revolutionnair vaderlander. De godsdienstige geuzenpoëzie was revolutionnair, ook waar geen sociale verontwaardiging er direct of overheerschend in meesprak. En ook Christus was, ten overstaan van het religieus bewustzijn van zijn volk, een revolutionnair; en Hij was zulks ondanks dit dubbele (en in dit verband opmerkelijke) feit, dat Hij de diepe nooden der maatschappelijk „vernederden” uiterst scherp en met smart zag én: niets hem toch verder stond dan het voorbereiden van een maatschappelijke omwenteling.
Ik wil met dit alles slechts dit voorloopige opmerken, dat het woord „revolutionnair” minstens in diverse beteekenissen mag worden gebezigd; ik wil er niet mee zeggen, dat de in „Gelaat der Dichters” verzamelde gedichten voor mij revolutionnair zijn ondanks het ontbreken van een sociale dynamiek gelijk door mijn opponent verlangd. Want hoewel „het maatschappelijk ethos” en de maatschappelijke omwentelingswil, geboren uit een groote sociale verontwaardiging, voor mij geenszins dé essentie uitmaken van de waarachtig-revolutionnaire dynamiek, zou ik — ik persoonlijk — mijn opponent in zijn afwijzen van deze poëzie als „revolutionnair” geheel bijvallen, indien bedoelde poëzie enkel of hoofdzakelijk „patriottisch” was; ik zou zelfs geen vinger hebben uitgestoken om ze te verzamelen als de oorsprong dezer poëzie niet tévens een maatschappelijke omwentelingswil was. En anderzijds moet ik toch toegeven, dat in die poëzie de sociale verontwaardiging en de sociale rechtvaardigheidswil nauwelijks tot uitdrukking komen.
Waarom aanvaard ik, desondanks, deze poëzie als revolutionnair? Omdat ik zou wéten, dat deze dichters, elders dan in hun poëzie, zich reeds jaar en dag en met hart en ziel inzetten voor een sociale omwenteling? Of omdat ik zou weten, dat zij dit deden in omstandigheden, die zoo weinig verkwikkelijk waren dat dit zónder een oprechte „sociale verontwaardiging” en
















aangemaakt: 25-12-2010 Copyright © 2011 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 26-12-2011