en inhoud mógelijk kon worden: organisch, levend en als vanzelve in hem ontstaan kon. — En om als — altijd tien maal minder geniaal — toeschouwer iets van het wonder te verstaan dat met een dergelijk kunstwerk gewrocht werd, om eenigszins het bewustzijnsleven te kunnen verstaan en benaderen dat hier gestalte nam, moet — hoe dan ook — het eigen ziele- en zintuigenleven in hooge mate verfijnd en verhelderd zijn geworden, en men moet — hoe dan ook — in de nabijheid van eenzelfde zenith van leven getoefd hebben. Men moet niet meenen, dat, als men zijn heele leven aan andere zaken wijdt, als men zich met de problemen van het leven, van den geest en van de ziel nooit dieper of slechts terloops heeft ingelaten, als men zelf zelfs geen flauw vermoeden heeft van de zoo intense, bewogen en durende levensspanning waarin het probleem der werkelijkheid den kunstenaar stort, men de kunst ánders kan verstaan dan oppervlakkig, grof, d.w.z. niét. Men moet, hoe dan ook, gelééfd hebben: en men moet geleefd hebben zooals een edelbesnaard en voornaam (kwetsbaar en helder) mensch leeft (in de groote, dramatische en werkelijke spanningen van dit aardsch bestaan) om datgene te kunnen verstaan wat eveneens het product was van een gevoelige, heldere en hevige reactie op de wereld rondom.
    Men vergisse zich echter niet! Men meene niet, dat dit gevoelig en helder reageeren het voorrecht is van den „intellectueel” of van den zoogenaamd „kunstzinnigen mensch” (twee creaturen die gemeenlijk het aankijken niet waard zijn); dit is allerminst het geval. De lévenden, de gevoeligen, die door het leven gebrandschat en geteisterd worden („Der Mensch muss wieder ruiniert werden” zei Goethe) en door deze confrontatie met een harde en bittere werkelijkheid tot een natuurlijke, en dan altijd diepe, levensbezinning of levenswijsheid geraakten, vindt men — zij het weinig overvloedig.— in álle kringen eener samenleving; deze bezinning en wijsheid zijn van geen stand en van geen eruditie (twee vernisjes) afhankelijk. Terwijl de intellectueelen (evenals het meerendeel der menschen) schuilevinkje spelen met het leven omdat zij voor n’importe welken bitteren ernst noch moreel noch geestelijk gewapend zijn, worden de gevoeligen hardhandig door het leven aangegrepen en tot bezinning, d.w.z. tot verstaan gedwóngen.
    Vervolgens: Om de schoonheid van een gedicht te verstaan moet men niet slechts het levensbewustzijn, dat daarin zijn gestalte kreeg, verstaan, men moet ook door en door gevoelig zijn voor het vers of, anders gezegd, men moet een zeer gevoelige ontvankelijkheid bezitten voor den klank, het rhythme, het poëtisch en geestelijk gehalte van een beeld etc. Anders gaat het wonder van het wonder aan den lezer voorbij — op dezelfde wijze als veel wijsheid en vele wonderen ons ontgingen toen wij nog jong en zorgeloos waren (en

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 11-07-2012