Uit: DE SCHOUW, 1e JAARGANG Nr 7, 15 APRIL 1942, blz 166

F r i e d r i c h   N i e t z s c h e:   A l d u s   s p r a k   Z a r a t h o e s t r a, uit het Duitsch vertaald door Eduard Coenraads en H. Marsman, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1941.

Aan deze uitstekende vertaling gaat een zeer indringende inleiding vooraf, van de hand van H. Marsman, over het werk en den persoon van Friedrich Nietzsche. Deze beschouwing behoort stellig tot het essentieelste dat hier te lande over dien grooten Duitscher geschreven werd. Zij is ook uiterst merkwaardig in zooverre er uit blijkt, hoe dicht Marsman-zelf, mentaal, bij den nieuwen tijd stond, — dien tijd welken hij nochtans, onder den ontwrichtenden invloed stellig van de venijnige en vergiftigende suggesties eener rancuneuse emigrantenkliek, heeft afgewezen. Zijn begrijpen van Nietzsche, dat ongetwijfeld tot de kernen doordringt, en het accent waarmede hij dit zeer diep verstaan vorm geeft, zijn niet het minste bewijs, dat Marsman zich tot meerdere beslissende problemen op eenzelfde wijze verhield als wij. Enkele citaten uit zijn prachtig geformuleerde inleiding mogen dit illustreeren.
    „Met Socrates begon naar Nietzsches meening de Grieksche décadence; diens twijfelachtig rationalisme leek hem het teeken dat een plebejische verstandelijkheid de overhand had gekregen op een aristocratische menschelijke totaliteit, waarin het verstand slechts een ondergeschikte functie vervulde; en met Platos idealisme dat achter de werkelijke wereld het rijk der vaste en eeuwige ideeën vermoedde, had zich een in zijn

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 15-07-2012