Uit: DE SCHOUW, 1e JAARGANG Nr 7, 15 APRIL 1942

klik voor vergroting

DOOR HENRI BRUNING


    Slechts weinig schrijvers verstaan de (thans ook in de Nederlanden weer meer beoefende) kunst van het aphorisme. Het aphorisme is dan ook, essentieel, geenszins een kwestie van denktucht of woordhygiëne. Waren deze zaken voor zijn ontstaan beslissend, dan zouden zeer vélen en stellig b.v. degenen die wetenschap bedrijven en voor wie denktucht en woordhygiëne een conditio sine qua non zijn, het aphorisme kunnen hanteeren. We constateeren echter het tegendeel.

    Het aphorisme, hoe beheerscht en beteugeld in zijn formuleering, veronderstelt, op het gebied van het levende denken, een land van melk en honing, een overvloeienden rijkdom van gedachten, — een surplus. Slechts bij een surplus, bij een sterke geestelijke spanning ook, ontstaat de noodzaak zich aphoristisch, in twee, drie, vier regels te ontladen; en ook alleen dan kan men zich dezen bondigen, strakken uitingsvorm veroorloven — zónder gevaar te verschralen, zonder gevaar te vervallen in de intellectueele of artistieke huisnijverheid van een moeizaam-gesimuleerde scherpzinnigheid. En deze ontlading is eerst mogelijk, wanneer spanning en overvloed gepaard gaan met lenigheid van geest en verbeelding, en met een vrij hanteeren van het instrument, dat de taal is.

    Vervolgens, en dit is misschien wel het voornaamste, eischt het aphorisme voor zijn ontstaan een bepaalde levenssfeer. Het aphorisme is een zeer bewust afzien van betoog en argument, en dit, terwijl het den lezer de meest irriteerende, d.w.z. de schijnbaar meest apo-

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 11-07-2012