dedig (en mijn leven lang verdedigd heb) danVestdijk. Hij had slechts enkele bladzijden van De Schouw behoeven om te slaan om mijn bespreking van Griese’s Weissköpfe te lezen en hetgeen ik daarin opmerkte n.a.v. A. Roland Holst. Nog niet zoo heel lang geleden schreef ik in De Waag een artikel „Cultureel Europa — en wij?”, en ook daarin verdedigde ik een totaal ander soort zaken; en zelfs in mijn beschouwing „Stijl-problemen”, waarin ik dan z.g. Vestdijk trachtte te „sauveeren”, kon De Graaff hebben opgemerkt dat ik mij voor heel andere aangelegenheden inzette nl. voor datgene wat voor een nieuw stijltijdperk (in onzen zin) noodzakelijk is; en eenmaal op dat chapiter gekomen speelde de heele Vestdijk geen rol meer. Ik verdedig hém niet, ik verdedig zijn aangevallen kanten tégen iets, nl. tegen de slagwoorden, de conjunctuurwoorden welke keer op keer als vonnis onbruikbaar blijken. Men verwijt de huidige kunst vaak, dat zij „onvolksch” is, en ook Vestdijk verwijt men zulks. Onderzoekt men echter den inhoud van dit woord, dan blijkt dat dit verwijt meestentijds een slag in de ruimte is. Men verwijt de huidige kunst dat zij „individualistisch” is, doch onderzoekt men den inhoud van dit woord en het wezen der kunst, dan blijkt dat alle kunst individualistisch is, en dat men slechts onderscheid kan (en moet) maken tusschen een ontworteld en een in de positieve en scheppende waarden des levens wortelend individualisme, dat men een kunstwerk niet om zijn individualistisch karakter, doch slechts om zijn ontworteld individualisme kan afwijzen. Men verwijt Vestdijk, dat hij een vuns wroetertje is, doch leest men hem met die eerlijke

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-07-2012