Uit: DE SCHOUW, 1e JAARGANG Nr 2, 2 FEBRUARI 1942

F r. G r i e s e : D e V l a s k o p p e n, Geautoriseerde Vertaling door Dick Oudendijk, Thijmfonds, Den Haag.

    Gedurende meer dan de helft van Griese’s roman Die Weissköpfe blijft men beducht, dat men met dit boek — dit boek van het jonge Duitschland — in laatste instantie tóch alleen maar te doen heeft met een tenslotte-romantische, onwezenlijk-geïdealiseerde illustratie van het leven der eerste Germanen, of anders gezegd : met een (weliswaar op zeer hoog plan gevoerde) polemiek tegen dezulken die onze verre voorouders als barbaren beschouwen, ‘n polemiek die weer in het andere uiterste vervalt: de verbeelding van een wereld waarin alles zuiver en groot is — zuiver en groot zich voltrekt in een atmosfeer van geheimzinnigheid en eenvoud. Dwars door die beduchtheid wordt men echter telkens weer geboeid door de prachtig-atmosferische, gevoelige en zeer evocatieve beschrijvingen van het woudleven, van boomen en dieren en rivieren. Men leest verder. Traag, zeer traag vordert en ontwikkelt zich het eigenlijke roman-gebeuren, en men vreest (tweede beduchtheid !) dat het ménschelijk conflict op den achtergrond zal blijven of dermate met het natuur-gebeuren, met het leven van dier en woud zal samenvloeien, dermate in hun (eenvoudige) grootschheid zal worden opgenomen en ermede vereenzelvigd, dat van een zelfstandig menschelijk proces, van iets dat zich uit de animale grootheid losmaakt en zich daarboven verheft, geen sprake zal zijn. — Maar plotseling blijkt dan, dat de beduchtheid die U vele bladzijden lang bevangen hield, ongegrond is geweest; plotseling — na geleidelijk te zijn voorbereid, gelijk men eerst dan beseft — bereikt het menschelijk gebeuren in dezen roman een niveau, zoo weergaloos schoon en groot en dramatisch, zoo verrukkend en gloednieuw en geheel-per-

















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 06-07-2012