en. En waarmee moet het dan beginnen? Formeel met zichzelf. En waarmee moet het eindigen? Formeel met zichzelf. En wat moet het zijn tusschen dat begin en dat einde in? Formeel zichzelf”, — het kan ons niet onverschillig laten, of de materie, welke poëtisch gestalte kreeg, een positieve, scheppende levenskracht, of wel een machteloos berusten en aanvaarden is. — Ook onderscheidt deze door Aafjes geformuleerde ars poëtica de jongeren geenszins van een vorige generatie: waar „het gedicht” begint, hebben zij, en met name Marsman, nooit andere criteria geponeerd.
     Maar gelijk gezegd, Donker’s critiek richtte zich op een ten deele reeds overwonnen stadium van de jongeren-poëzie, want deze is niet meer „cynisch” en „anecdotisch”. Donker had dus geen gelijk méér, — maar Aafjes’ antwoord, zijn verweer, schijnt mij het begin van een nieuw, en nu ander, óngelijk.
     Met dat al blijft Donker’s „Hanibal over den Helicon?” een, bij alle „eenzijdigheid” en soms te trage uitvoerigheid, een zeer indringende en gevoelige analyse, met tal van scherpe en treffende notities, — notities ook, die ook thans nog waar zijn; zoo b.v. als hij schrijft: „voorzoover het (werk van deze jongste generatie) niet in het anecdotische blijft steken, hebben deze jongsten met de werkelijkheid te kampen als met een levensprobleem, dat tevens tot samenlevingsprobleem wordt, nog juist te persoonlijk om geheel sociaal probleem te worden,- als bij Gorter en Henriëtte Roland Holst.”

HENRI BRUNING
















aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-02-2012