kolom 1 Berge is, relatief, wel, voor even, een aangenaam gezelschap op de reis naar de Eeuwigheid: beschaafd, bescheiden, gevoe- (.....) opmerking volgt bijwijlen het vingertje dat uit het raampje wijst; hij is overigens wel een beetje te veel een navolger van Marnix Gijsen en hoegenaamd, hoegenaamd geen nieuwe elementen heeft hij aan dat genre toegevoegd, maar er is toch hóóp, dat-ie, in zijn soort (’t soort dat hij nu is toegedaan ’t zijne niet) nog eens treffender dingen schrijft dan deze die nog te veel sijpelings langs je afglijden: hij bezit een zekere, onmiskenbare gevoeligheid en een zekere zorvuldigheid bij het werken die het onmiskenbare bewijs is van een prijzenswaardige soliditeit.
     Maar de beste dingen van Ernest Michel doen deze welwillendheid nog enigszins slinken: zij was een kleine zelfmisleiding, — een onbegriipelike zelfmisleiding intussen in het schriele, illusieloze tuintje der katolieke verzen-kunde. Zoals gezegd, onder leiding van Marnix Gijsen heeft ten Berge wel eens iets bereikt — maar geen vers haalt het bij Michel’s „In ’t Havencafé” waarin iets bereikt werd dat in dadelikheid het beste van de Vlaming benaderd — er tegelijk nieuwe elementen, een sterk-eigen klank, een andere en eigen hevigheid aan toevoegend.
     Al blijft, zoals steeds, ook op dit vers veel aan te merken (nog afgezien van de beide laatste strofen die er helemaal naast zijn). Vroeger heb ik „Simeen Stylites” gewaardeerd —- maar het ontmaskert zich nu als een trouvaille, waar het andere (het vers van Michel) een verbeelding is, als gekunsteld en haperend artistiek maak-werk waar het andere als de plotselinge, ruige poëzie van een wild stuk natuurgroei is. Op de i laatste, mislukte strofen schrijf ik Michel’s gedicht hier voor u over:

„Een vrouw schrijdt binnen als de zee,
en in haar kleed ruischt al ons wee.
Haar groene oogen zijn
vermeet’le havenlichten,
en haar neuslid ademt mededogen,
’t Lijkt, als heeft zij drie gezichten
door de kroeg gewend, terwijl zij niet begreep...

Haar mond is donk’re streep
van horizon-ver schip,
dat nu onhoorbaar roept om hulp
bij d’onverhoedsche klip.

Zij zoekt den metgezel
dien zij vertwijflend had versmeten
Haar donker haar dat ligt gespleten,
’n zwart zeil dat scheef den oceaan bescheert......
Zij zit verslagen om het lief
dat niet meer wederkeert.

Een vent die fluist’rend lacht,
dan richt zij ’t wilde lijf weer op
en haar gezicht
wordt donker licht
dat niet meer duistert in den nacht”.....

     Voor het overige: in bundels als „Het Roosvenster”, Songs of Kalua”, „Onder Gods Ogen” en „De Reiziger” zoekt ge tevergeefs naar die onmiddelike en oorspronkelike verbeeldingen als:

„Langzaam zeilt de smart
omheen de branding van ons bloed....

en

„Ons harte worstelt woest met de []antelende []sten
in de nachtloods van ons donker lijf”....

en

„Het duister duizelt in het licht
en alles zinkt uit ons gezicht
tot een verminkte zenuwtrek"

naar regels als de laatste van „Kanalen”:

.....„van een eenzaam schipper die nog ruimte had
voor schelpengruis, waaruit de stad
het levend-zachte harte opvrat.”

als de laatste van „Industrie’:

....„in regen, regen die reeds dagenlang
de lente binnenhaalt.
En menig hart wordt bang”....

naar de stroof als deze uit „De leelijke vrouw van den dichter een gedicht met vreemd-schone fragmenten:

„Het grijnzen van je lachen
snijdt in repen
winterperen-wangen,
wier aroma’s blijven hangen
in ons tweezaam bedehuis.
En als wij slaan ons tweezaam kruis,
dan hewb ik gansch begrepen:
wat te schoon is, is te teder,
en Gods kussen hebben alles-in-ons
grenzenloos dooreengesmeten.”

Moge het gedicht „Demi Nčgre” den dichter van Vera, Vera, Vera Janucopulos iets leren betreffende fantazie, speelsheid, ernst, esprit en wat in ’n buiteling alzo meer medebuitetl.
    De aangehaalde regels zijn met genoemd gedicht misschien tevens de eenige winst van dit boekje — in ieder geval bevatten zij een belofte waarvan men de vervulling met spŕnning tegemoet ziet.

HENRI BRUNING.


„’t Mes”, verzen door Ernst Michel, Uitgeverij „Oisterwijk”, Oisterwijk N.B. 1928
„De Reiziger” verzen door Willem ten Berge, De Gemeenschap MCMXXVIII.















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 06-05-2012