Uit: NIEUWE TILBURGSCHE COURANT
50e Jaargang No 10201, Woensdag 15 Juni 1928


    ... „toen er in het kootje iets te rutselen en daarop een vogeltje te fluiten begon luid en lustig, met brobbelende slagkens en kwinkeleerend als een kwispelken.
    Het maakte Judokus dol. Hij zette het op tafel en ging er vóórzitten, het hoofd in bei z’n handen en schuifelde ln vervoering het beestje na.
    Vlugger dan hij het volgen kon, wipte het op en neer en weg en weer tot het van her op zijn stokje bijeenklonterde en een geel broksken mirakel werd van ’t zingen, dat het deed.”

    Felix Timmermans was wel een talent dat spoedig navolgers moest vinden. Heeft hij, en ik ontken hiermede geenszins de sterke en persoonlike dingen die hij ééns deed, heeft hij, als schrijver, zelfs niet zulke aantrekkelijke kwaliteiten dat hij-zèlf vaak (al vaker?) niet meer dan een kopie van zich-zelf is? Van dat smakelike en al vlottere deel dat zulk een vermaardheid verwierf — als daar is: de sappige en grappige wijze waarop hij het leven van zijn Vlaams volkje weet te zien en de niet minder grappige en sappige wijze waarop hij dit leventje in beeld weet te brengen. Hoe beminnelijk blijft hij niet altijd, en hoe aangenaam is het naar hem te luisteren. Hij raakt nergens de harde kanten en nergens een kern; hij gochelt om kernen en kanten een allerbeminnelikste glimlach, hij heft de dingen in een sfeer van zoete vroomheid en zoete ironie, van zoet licht en zoete schemer, van zoete gemakkelijkheid en gemakkelike zoetheid. Echt Vlaams!
    Ja, mijn beminnelike lezeres, echt Vlaams is Felix Timmermans — maar toch slechts in zoverre hij een Vlaming is en nu op Vlaamse (en schijnbaar aantrekkeliker) wyze een — waar een ander datzelfde op een Waalse, Delftse of Goudse wijze is. Vlaanderen is God zij dank nog een weinig anders; en levenskrachtiger, vuriger, onstuimiger dan dit florissant lawijt, en dieper en stiller dan de stilte van dit groene geheimzinnige paviljoentje bestemd voor maannachten, monkelende paartjes en plezante pastorkes, katijvige wjjfkens en devote kwezelkens. Schoner, onstuimiger, levenskrachtiger dan het goedmoedige volkje van Timmermans eeuwige processies, beêvaarten, foren en schranspartijtjes. En het land nog een weinig anders dan aanbiddelik van ruimte en licht, bloeiende boomgaarden en weelderige hooischelven, vergezichten en mals glooiende heuvelen. En de Vlaamse stedekes ? Neen, neen, duizendmaal liever zijn mij dan Streuvels machtige, breed en krachtig neergeborstelde verbeeldingen, die reeks grote en schone daden van een edel, eerlik en ernstig artiest. Ik wil Timmermans, als artiest, in geen enkel opzicht met Streuvels vergelijken; dat de laatste zoveel machtiger is, kan de eerste nimmer een verwijt zijn, — wel echter het hoe langer hoe meer te loor gaan van de eerbied voor het kunstenaarsschap en de steeds meer aanwassende stroom van minderwaardige, vals-romantiese, maar in zekere kringen gewaardeerde, verbeeldingen van een Vlaanderen dat in werkelikheid niet bestaat — evenmin als het kraakzindelike Hollandse boerinnetje op klompen (tenzij op het hulsje van de Karnemelkzeep).
    Maar het is, ik geloof het tenminste gaarne, nog altijd aangenaam naar Timmermans te luisteren, — aangenaam moet het zijn, ik geloof het tenminste gaarne, hem na te volgen: behalve een dankbaar, gemakkelik, gretig, van ongeduld popelend en goedlachts publiek heeft men nog dat andere niet te onderschatten voordeel, dat men zich als Vlaming het succesvol procédé snel kan eigen maken:

    ......toen er in het kootje iets te rutselen en daarop een volgeltje te fluiten begon luid en lustig, met brobbelende slagkens en kwinkeleerend als een kwispelken.
    Het maakte Judokus dol. Hij zette het op tafel en ging er vóórzitten, het hoofd in bei z’n handen en schuifelde in vervoering het beestje na.
    Vlugger dan hij ’t volgen kon, wipte het op en neer en weg en weer tot het van het op zijn stokje bijeenklonterde en een geel broksken mirakel werd van ’t zingen, dat het deed.”

    Korneel Goossens is dan goeddeels een copie, een aftrekseltje van Timmermans — en, zoals dat in zulk soort gevallen meest pleegt te gaan, een aftrekseltje van die kwaliteiten welke het meest in de smaak vielen, van die mindersoortige waarin het origineel zich reeds sedert geruimen tijd overleefde. volgende kolom

















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-05-2012