vorige kolom

vorige kolom aan een nauwsluitend colbertje, aan een peziger, kwieker, „zakeliker” taal.
    In het gedicht „Columbus” met zijn heldere, veel-belovende begin-regels, blijft de jonge dichter ver beneden het onderwerp en ook de vijf laatste strofen vermogen het niet meer te redden; de Columbus die in Kuyle van wal stak vervluchtigt voor onze ogen, nergens zien we deze heroiese gestalte voor ons opdagen, nergens voelen we in deze enerzijds te matte, anderzijds te opgewonden verzen, de tragiek die deze mens moet verscheurd hebben, ’n Oogenblik worden de kontoeren iets scherper:

Ik sprei mijn kaarten op de tafel uit,
onder Uw kruis, dat Uwer schaduw Zegen
de god’lijke traceering slaat in Uwer landen ruit.

Het moet! Gij hebt nog meer geschapen als ’t door ons betreden
ik heb de palen aan het strand geraapt,
en vreemde beelden uit zwaar hout gesneden

En als het aan de zondvloed is ontstegen,
waarom zal dan Uw knecht niet ank’ren op die ree?
Gij vaart toch, God en Heer, met onze schepen mee?

God, zie d’ oude karavel, en mijn geharde lenden,
ik wil zeer sterk in Uwe handen zijn.
Zie toe op mijn compas, dat draait in ’t onbekende.

    Maar met dit onderwerp reikte de dichter van de songs wel wat te ver boven zijn krachten die zich het volledigst, het eigenst en sterkst uitvierden in de verrukte, uitbundige en toch genoegzaam meester gebleven liriek van „Het Witte Paard”. Plaatsruimte ontbreekt me helaas het in zijn geheel voor u over te schrijven en een fragment zou dit gedicht dat door een grote brede vaart bewogen werd, te zeer verminken. Zijn andere m.i. beste gedicht is het weemoedige „De Haven” met zijn bittere, navrante ondertoon. Tevens is het een goed voorbeeld van Kuyle’s persoonlike vizie. Zijn grote „Ballade” kan mij persoonlijk niet erg behagen; ondanks de goede kwaliteiten die het ontegenzeggelik bezit, schijnt het mij te zeer gepubliseerd terwille van de alras bezwijkende, snotterend-ontroerde sentimentelen der Kritiek en des Volks.
    Het einde van deze ballade luidt als volgt:

O, Moeder van de Zeven Smarten,
bescherm het meisje scheiend voor je beeld,
gij zijt de moeder der gebroken harten,
die gij met weemoed en herinn’ring heelt.

René Marie Jehanne de Courrence,
staat er in kleine letters op zijn kruis
Né le onze févier, Marseille, France
gestorven in den vreemde, ver van huis.

    Deze bundel zwaarwichtig gaan verdedigen met stellingen over „roepingen” lijkt me nu niet bepaald noodig en een enigszins misplaatste ernst. De inleider sleept wel wat al te veel er bij, en wel wat al te veel van zijn plaats. Het boekje is een bundel als iedere andere bundel: een bundel met een aantal goede en een aantal niet-goede, met een aantal bekoorlike en een aantal onbeduidende verzen. En noch het goede, noch het minder goede is in verband te brengen met een neiging naar „het spel”; het element van het spel is hier niet groter of kleiner dan in welke andere meer of minder geslaagde bundel. Voor het overige zijn het verzen die in de tijd van hun verschijnen wel enige waarderende aandacht zullen trekken, maar voor een volgende generasie zullen zij hun bekoring verloren hebben.
    Voor een volgende generasie ... ? Ik vrees al voor een hernieuwde lezing......

HENRI BRUNING.


Songs of Kalua, door Albert Kuyle, — C. Nypels, Maastricht, MCMXXVII.
















aangemaakt: 22-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-04-2012