|
O ziel, die in uw ochtendstilte nog verloren
zo licht en onberoerd langs Aarde’s blijdschap dwaalt
en, onbarmhartig aan uw vreugd’ alleen behorend,
door wereldleed noch kwaad ontsteld werd of geraakt,
die door geen band - harde! - aan mij gebonden
ook het wreed lot nooit wist waarmede ik om u streed,
o ziel, onstilbaar in uw God verslonden,
o ziel, zo onaanrandbaar vreemd aan al mijn wonden,
die van mijn schande niets, niets van mijn armoe weet.
|
22
|
|