|
,,Gij, keer nu weer; keer tot uw trotse wórden
dat ’t lager deel en schoon van ’t sterflijk leven is,
rust er in u, in die verheven orde
welk’ als een godlijk leen kort u gegeven is,
leef deze wereld, die, hoe roofziek wórden,
een schuldloos scheppend, eeuwig geven is.
Wees deze aarde trouw, strijdbaar, als man; wees rein
als zij. Láát uwe ziel, láát haar onleefbaar schoon.
Draag haar gelijk uw heiligst vaatwerk met u mede
doch wil, wil in dit sterflijk hier-beneden
enkel uw schone sterflijkheid, haar scheppend worden zijn.’’
|
13
|
|