|
O ziel, die in uw heldre stilte zelfs geen neigen
naar Aarde’s blijdschap en haar zuivre lusten kent
en afgewend - gehuld in uw voorwerelds zwijgen –
ook onaanraakbaar bleef voor ’s werelds wreed torment;
voor wie ik niet bestond, wier vrede niets verstoorde,
die mij geen goedheid vroeg en mij geen schuld verweet,
ziel, zo schoon en schuldeloos in uw gelukkig’ oorden,
die van geen weedom nog, nóg van geen wereld weet.
|
7
|
|