|
II
Laat zonlicht speelt des daags in dunner kruinen;
de korte stille dagen, de matglazen dagen
staan nu onhoorhaar over leege tuinen.
De aarde is gelaten als het laatste vragen,
als ’t avondlicht, dat leeg en groot en hel
uit zee stijgt boven donkre reeksen duinen.
61
|
|
|