|
« H O E N O E M T G I J M I J G O E D ? »
Om elke teederheid vernederd en gewroken,
in elken trots ontwapend en verraźn,
om elken droom gevonnist en verstooten,
o, elk bezit ontluisterd door Uw Naam,
zoo hebt Gij, dagelijks hebzuchtiger, gebroken
wat U niet onverdeeld in mij was toegedaan.
51
|
|
|