|
J O N A S
Den God van vrede heb ik nooit ontmoet,
Hij was zeer hard, Hij teekende met bloed,
Hij weigerde verbonden;
Hij schonk nooit heul voor eene schuld,
Hij was veel schooner dan ’t geduld
— het wreede — met mijn zonden.
Hij duldde geen gemeenzaamheid,
geen schuldelooze stonden,
Hij dreef mij zwijgend uit zijn Rijk
en heeft mij, rusteloos, vijandiglijk,
bestreden en geschonden.
Ik hoorde aan zijn eenzaamheid,
zijn trots, en hun verbonden.
Hij reikte mij het bitterst deel
voor deze wereld — ga, verdeel —
en heeft mij heengezonden.
41
|
|
|