|
die principieel en daadwerkelijk ruimte biedt voor haar eigen vijanden en aldus de reële functie van het durend « neen » der creatieven zou erkennen, de oplossing van dit probleem zou betekenen. Het leven der creatieven wordt door zulk een erkenning niet zóveel leefbaarder. En stellig wordt er geen enkele spanning door weggenomen.
De gezagsdrager, de macht, verhoudt zich principieel anders tot de creativiteit als de scheppende mens, – en terecht, meen ik. De creatieve mens behoeft niet per se rekening te houden met de collectiviteit; hij heeft steeds het recht, de vrijheid en de plicht de sprong in het donker – de « sprong naar het absolute waaruit ook de mens zelf waarde en wezen put » (Redeker)
– te wagen. De gezagsdrager daarentegen is steeds verplicht zijn handelen te richten naar het welzijn der collectiviteit – om welk welzijn hij juist als gezagsdrager over die collectiviteit werd aangesteld. De gezagsdrager is niet vrij. Hij kan zich, juist als gezagsdrager, juist omwille van de collectiviteit, geen « sprong in het donker » veroorloven; hij kan eerst volgen, wanneer het donker in « licht » is verkeerd, wanneer de sprong geëindigd is met beide voeten op de grond, d. w. z wanneer de creatieve mens al weer reeds lang elders toeft.
Ten tweede. Het creatieve denken betekent steeds en per se een doorbréken der contempo-
[71]
|
|