347
Vele overwinningen bestaan alleen in het aanvaarden van zijn nederlaag: in het vrijwillig wijken: in het bewaren van den vrede der ziel.
348
O God, dat eenwigdurend en schaamteloos gezwets over zichzelf; dat eeuwigdurend poneeren en serveeren van zijn verdiensten; die eenwigdurende behoefte, toch vooral in geen snippertje verdienste miskend te worden. Men wordt er ziek van. Heeft men dan nooit de juistheid van het niet-in-tel-zijn en het misverstand van het-in-tel-zijn ervaren? Hoe weinig verdienstelijk is dan toch de mensch!
349
Reizen! Eindelijk alleen toeschouwer zijn! Bij geen strijd of daad betrokken! Niets géven (op die gehavende wijze waarop wij steeds geven moeten: blindelings); alleen némen. Alleen zelfzuchtig zijn. Alleen zijn met het schoonste dat God schiep en het schoonste dat de mensch heeft voortgebracht. — Reizend worden wij eenzaam als een vogel, die langzaam en alleen langs een trotsch rotsgebergte zweeft.
350
Mijn ziel is naar Gods beeld en gelijkenis geschapen;
146
|