|
TUSSEN ROERMOND EN NIJMEGEN
De zondagavondtrein schudt zachtjes in zijn wanden
en schudt mij, achtloos door elkander, huiswaarts toe
met pratenden en slapenden en andre aanverwanten,
de sliert wagons sliert triest, slechts God alleen weet hķe.
Een meisje, zachtjes schuddend, laat haar borsten welven,
een moeder ziet mij aan, ik zie een moede koe
en ik schud zachtjes door elkander in mijzelve
en alles schudt en schommelt God weet slechts waar naartoe.
Ik volg de kleine druppels, zilvren op de ruiten,
achter dit argloos spel sluit zwart de wereld toe,
en in de ondoordringbaar-zwarte stilte buiten
gilt wild de trein waartoe, waartoe, waartoe.
Wij zitten in dood licht, en ergens kreunen handen,
het Westen is voorbij, wij zijn zo leeg, zo moe,
wij schudden slechts. Is er niets meer ophanden?
Toch wel. t Bleef alles goed. Slechts God alleen weet hoe.
De zondagavondtrein schudt zachtjes in zijn wanden
en schudt mij zachtjes door elkander huiswaarts toe
met pratenden en slapenden door ingeslapen landen,
de sliert wagons sliert triest, slechts God alleen weet hoe.
|
24
|
|