|
O HEILIG HART
O Heilig Hart der wereld, klein, vergeten
en hevig Hart, – hoe zoet is ’t, neergezeten
te zijn bij U, – U, zon en bron, nabij.
Uit U ontloken
al vormen, al veelvoudigheid van ’t onveelvoudig Zijn.
Vergeten hart, warm hart, –
hoe wordt uw arme warme zij
– te schoon, te schoon – doorstoken.
Uw schaamle beeltnis hier bezeert
mij met een vreemde, onbenaambre pijn.
Dat dit misschapene het helder zijn
der aarde niet onteert, –
en uwe eenzaamheid,
o Heilig Hart, niet deert.
o Gij –
Gij volgt in diepe rust, bedwonge’ in aller dingen gang,
uw onaanrandbaar plan en kent geen dwang.
U doet niets pijn,
niets toornen – hoon noch val,
noch uw vergeefs verbloeden.
Warm hart, dat wacht, en ’t al
– het boze en goede –
in eendre rust omvangt
en blijft behoeden.
Alles is wórdende, en ’t worden wordt Uw Zijn,
’t keert tot U weer, doch moet, ach! moet
U trouw en ontrouw en
U dwaas misvormend zijn.
o Gij,
o godlijkheid,
Die alles voortbracht, ook uw eenzaamheid.
O Heilig Hart der wereld, klein, vergeten
en, zo bewogen, onbewogen hart.
O rijkdom. ongemeten. hoe zoet is ’t, neergezeten
te zijn bij U – en dit misschapen teken ...
Zo vreemd en onbenaambaar zijt Gij pijn voor mij,
zo zoet,
niet uit te spreken …
|
16
|
|