|
NACHT
o zomernacht, zo loom doorgeurd van ’t laatste wrede geuren,
bedwelmender omspeelt en streelt mij ’t onherroeplijk verre;
de zomerdag, zijn schone weelde, bloeide kort, zo kort
en werd weer stilte, leeg van zon en licht, verten en kleuren.
maar in het grondloos zwijgend donker van den nacht,
boven de droeve rust van stilt’ en wreden dood,
ontwaakt de wilde schittring van ontelbre sterren, -
o aarde, met dees wapenrusting goddelijk omgord,
een gans heelal houdt, rond uw moederschoot
en haar doorgeurd geheim. hartstochtlijk wacht ...
|
15
|
|