|
wereld, gefolterd wordt.1) En hoe meer het goddelijke van hem bezit neemt, hoe meer ook de beminde en vertrouwde dingen van eens – de zuivere vreugden om het weinige zuivere dezer aarde – vervreemden, onwerkelijk worden, een bloedelooze en beangstigende schijn. Hij zou een engel moeten zijn om niet steeds de bittere keerzijde te proeven van het leven waarvoor hij bestemd werd, maar hij blijft mensch, en voor dien mensch is de schijn een woestijn, en ook het wezen een woestijn. De unio mystica is behalve een hoogste vrede, zeer zeker ook de smartelijkste beproeving; zij onttrekt haar „slachtoffer” niet aan de wereld maar plaatst hem in haar midden, en dit midden is steeds meer een donkere en woeste demonie. Deze leeft hij met een, serafijnsche vrede, een serafijnsche gelatenheid, maar even zeer vervuld van een grondelooze smart.
Het goddelijke havent dien mensch, omdat de wereld dien gegrepene door de Godheid haat, zooals de wereld ook den goddelijken Christus heeft gehaat. Zijn jeugd was wellicht; een glimlach van liefde en vrede, een weerlooze teederheid
die alom beschutting zocht – tot het Damascus plaatsgrijpt, dit keerpunt van iederen heilige. Dan wordt zijn leven een stem die moet getuigen, een stil en hevig branden dat moet verteren en verslinden, dat alom haat en vijandschap verwekt en slechts zelden wat liefde vindt. Zijn leven is dan een eenzaam gevecht in een eenzaam-geworden wereld, en als Christus wordt deze teedere - met zijn eindeloos vermogen tot liefhebben – een uitgeworpene en „aller menschen afschrapsel”, – uitgeworpen door een sinistere samenzwering, waarin niet alleen het crapule, maar
1) VgI. bldz. 175-178 over Hieronymus Bosch.
|
73
|
|