|
GEBED
Nu ligt Gods Zoon al reeds zo lang begraven
in ’t koude, zwijgend donker van ons eenzaam hart.
O Doode, Doode, die wij overal meedragen
wentel dien zwaren steen nog eenmaal van Uw graf;
laat dit de derde dag zijn, – wees ons goed;
sta stralend in ons op; vlam van ons vroeger branden
geef den oprechten moed aan onze handen
en wees de Liefde weer van ons verloomde bloed.
Aanhoor ons Heer. Aanzie de zwarte nachten
die somber in de tuinen onzer zielen staan;
aanzie hoe wij vereenzaamd bij Uw grafgewelven wachten,
en hoe wij aan Uw stilten allen ondergaan.
Ach, als Uw Heerlijkheid dan wéér van ons moet gaan
zullen wij glimlachen om al de donkre nachten
dat wij opnieuw ’t ,,Raak Mij niet aan’’ verstaan ....
52
|
|
|