|
4
Geloven. Ongetroost verduren. - Hoe beveiligt
de witte albe? en waarom? Alles wordt zo ontheiligd
door ’t Ondier, zijn gesar, zijn smalen, zijn obsceen getier,
het stille tergen met blasfemieën die zijn ziel
verbijstren door hun ongekende haat, hun waarheid,
hun gedrochtlijk schennend licht overal waar hij
naar uitzicht zoekt. Koud is de stenen wand
waaraan hij leunt, verdoofd in zinnen en verstand,
beroofd voorgoed van ’t ochtendstil begin. Hoevele jaren
heeft deze nacht geduurd; hoevele harde jaren
de ontrouw van uw woord, ’t horen dier helse haat,
en God - waar is Hij? is Hij? - die hij niet verstaat.
Hij had de eenzaamheid met U zeer lief.
Zijn laatste zelfzucht, en uw laatste grief.
14
|
|
|