lijst van werken
vorige bladzijde


479

ergens anders een meisje wordt verkracht – want iedere dag is zo; banaal om het sterven en leven in iedere mens, telke dag opnieuw, om het verslagen worden, om de wilde impulzen toch ook te willen leven, om het verlangen, om de verwachtingen – – – om het weerloos verbrijzeld worden – want iedere dag is zo. Banaal! banaal!! om de liefde, om de haat, om de hoogmoed, om de vuilnis, de tirannie, ’t verzet, om het nederige, kleine smeken, om de pijn, de grote nameloze pijn! om alles, om alles, want alles is herhaling, nietwaar lezer: alles is in alles: in de grootste vreugde de diepste smart, en in de diepste smart de grootste vreugde. Gij zijt blij, blij zoals geen mens ooit blij is geweest – en uw pijn, nietwaar, is: met deze blijdschap alleen te zijn, ze met geen mens te kunnen delen, en uw pijn is: ’t besef daarop geen recht te hebben omdat gij alléén gelukkig zijt, en uw pijn is – – och, ge rookt de fijnste sigaret, maar waar, waar is de vreugde om uw eerste, om uw stinkende sigaret van een halfje. Kom! ge lijdt? Maar ge hebt toch ook de zoete voldoening, de zoetste lafenis: eenzaam te zijn, méér, groter te zijn dan de anderen, omdàt ge lijdt.
   Hij zei: ,,M’n broeder, waarom pijnigt ge uw broeder – Abel”. Geen nood, lezer, geen nood! Hij is pas een en twintig. We evolueren snel. En we kunnen die leeftijd veel vergeven!
   En het heden – oh! qui jettera un pont entre son coeur et le présent? – sloot zich geruisloos over het Verleden: het laatste bedrijf van een schimmenspel.
   Waarna natuurlik niet meer werd gehaald.
   Gelukkig.
   En natuurlik niet werd geapplaudizeerd.
   Als op een begrafenis van iets dat eeuwigheid d.i. stilte werd, en het geheim dat verborgen blijft op het banaalste plekje ter wereld: het diepste van ons hart. Om het echter, als de nood aan de man komt, eruit op te diepen.
   De trein reed over een viadukt. Beneden, op een verlaten rail, stond een beestenwagen waarin koeien waren opgesloten. Ze stommelden wat dooreen, rekten hun nerveus-trillende neuzen, staarden dof en wezenloos voor zich uit – – loeiden niet. Wees verstandig, zolang het dag is.
   Hij trok zijn hoofd in zijn nek, in het nerven-sentrum, ’t sentrum van alle pijn, keek omhoog, om z’n lippen een bittere, harde, koele, hooghartige trek.
   Hij wilde ver van de mensen zijn.
   Dit: omdat de samenleving hem niet nodig had. Nietwaar, lezer. Hij trok zich terug van de mensen, toen hij er al buiten lei. Achteraf, volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 12-10-2010