lijst van werken
vorige bladzijde


478

eerst dat, dan dat, dan dat – zo had ook hij alles geregeld. Maar hij verkeerde nu in de toestand van een ter dood veroordeelde die bemerkt nog tijd te hebben overgehouden (hij had gedacht dat de dingen hem wat romantieser en langer zouden vasthouden). De ter dood veroordeelde restte nog enkele minuten, nog enkele radeloze minuten. Maar hij, hij was helemaal niet radeloos. Hij was niet blij – en óók voelde hij zich niet droef. ’t Was vreemd-, angstig-stil in hem.
   Dan opeens wist hij: als ze hem nu zouden vragen nog terug te keren in de samenleving – dan zou hij niet willen.
   Waarom niet? Wist-ie niet.
   Hij was op zoek geweest – heel de morgen – naar z’n liefde, die al die dingen had lief gehad. Hij verlangde iets lief te hebben – en aan al de dingen had hij zijn liefde beproefd – maar ’t had hem alles koud en leeg gelaten. Die leegte in hem was het enige dat hij voelde, dat gaf hem een grenzeloos gevoel van eenzaamheid. Van eenzaamheid zonder pijn.

   De stad gleed weg naar de horizon. Hij keek door het raampje naar buiten, naar de stad: naar de samenleving waarvan-ie werd afgescheurd. (Of was hij er al van afgescheurd?) Hij had moeite zich in te denken dat er nu iets voorbij was, onherroepelik voorbij, en dat dat méér was geweest dan een droom-onwerkelikheid. Daar ginds ging alles z’n gewone gang, als altijd; niemand zou er bemerkt hebben dat-ie weg was. Hij had voor niemand iéts betekend, niemand had behoefte aan hem gevoeld.... Hier ging-ie, terug, als een pakketje stalen dat op zicht was geweest: ,,niets bij”, stond er op.
   Plotseling sprong een wilde pijn naar zijn ogen. Alles, alles, alles voorbij! onherroepelik voorbij! Wat nu? Hij wist het niet! Hij wist alleen: het verleden als een onwerkelikheid – en de toekomst als een leegte. Daartussen: de razende trein met de gillende stoomfluit en de mensen die uit de raampjes tuurden naar de vlakken der aarde (langzaam draaiend als mannequins op een mode-show) of de krant lazen. En daarboven het zwijgen der ruimten zonder oorsprong of einde.
   Nerveus stond hij op. Hoor, hoor, de dender der wielen, de dender der wielen, ’t eentonig gedender der razende wielen.
   – Gòd! ik wil lèven, lèven.
   Dan, als een klacht, God-weet-van-waar:
   – M’n broeders, waarom pijnigt ge uw broeder – Abel.
   Hij schrok. Werd hij pateties? romanties? Hij werd pateties-romanties!! Hij werd banaal!! Banaal, zoals de dag banaal is waarop een mens sterft, een ander trouwt, ergens ’n kindje wordt geboren, en volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 12-10-2010