lijst van werken
vorige bladzijde


362

vóór je waren aan levensinzicht wonnen, maar ’n opnieuw, helemaal van-voren-afaan beginnen, ’n zoeken en tasten naar het meest eenvoudige. En dààr kwam bij dat je niet alleen te vechten had tegen je-zelf, tegen driften die van jou waren – maar dat je geteisterd was met de gevolgen van de zonden van anderen: niet jou driften, maar hùn driften moest je in je uitrukken, niet jou driften pijnigden je, maar de hunne, en niet had je ’n normale sterke wil om tegen die driften in te gaan – maar je was willoos door hun willoosheid, zoals je helemaal door hún armoede arm was. En dan ’t menselik verlangen dat oneindig was en geneigd naar ’t kwade – – wat restte God anders dan bezinning en inzicht te brengen door lijden en ontbering, door dwàng. Want niets kreeg je voor niets – tenminste hij niet – naar ’t scheen! Alleen het léven. Maar dààr had hij niet om gevraagd! Voor ’t overige was God de God der wrake die niets voor niets gaf. Met hoeveel pijn, hoeveel angsten had zijn vergroeide, zijn kunstloze voogd-ziel – waarin de hartstocht (van wie? van wie) aandriftte – niet het inzicht in het stil liefdegeluk moeten betalen. Tot het hem opeens geopenbaard werd, ’n dag dat hij in een huisgezin werd opgenomen. Toen was het geweest – of ’n oude lieve legende, een lang-verloren herinnering van iets onzegbaar blij’s is – wit en rein als ’n kerk – in hem ontwaakte. En hij was gelukkig geweest die dagen, ’t is waar, ’t is waar, tóen was hij gelukkig geweest. Gelukkig, gelukkiger dan iemand daarmede geweest zou zijn. Zoals een bedelaarsjongen gelukkig is met een dubbeltje dat voor ’n ander niets betekent, omdat-ie nog zoveel meer heeft en nooit armoede kende.
    Met een wrede wellust, met een harde, zelfkwellende voldoening had hij dit stuk vol donkere pijnen over zich laten komen – tot elk der gebaren een kerf werd door zijn ziel, tot het was of niet de mens die dit stuk schreef, maar hij met God zijn bitter gevecht streed.
    Toen hij opstond voelde hij zich moe.
    Hij had hoofdpijn. Zijn gedachten stonden nerveus, opstandig gespannen.
    Hij ademde de nachtlucht in. Liet de zwarte wind waaien aan zijn gezicht. Dwaalde naar huis. Hij ging alleen en verlaten – hoog over hem de nacht. Mensen schoven donker langs hem, zijn ogen stonden hard naar hen. Om zijn lippen was een bittere trek. Hij ging gebogen, alsof de aarde op zijn schouders drukte. Zijn benen gingen zwaar, alsof hij door een stroom ging: Kristoforus die de Kristus draagt, zwaar, door de holle, echoloze nacht, zwaar door het donker-stromende water.
    Er was ’n leegte in hem geslagen. Er was iets weg. Wat wist hij niet. Alsof er iets stil was blijven staan, in hem, buiten hem. Waar wist volgende bladzijde






















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 02-08-2010 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 09-10-2010