|
II
Ik luister lachend en welwillend, haast gevleid,
wanneer hij (lichtelijk zichzelf en mij misleidende) vertelt
in welke zonderlinge fantasieën ik een rol vervul
en, eindelijk, onherkenbaar meetel.
Doch uw beeld is wel dwazer ledigheid
wanneer met U de stervelingen bezig zijn;
Gij glimlacht om dien ernst met de gelaten pijn
van een voorwereldlijke eenzaamheid.
10
|
|
|