MARIA |
[verdrietig, zacht] : Als ik gelijk heb, dan niet om die reden.
|
GIOVANNA |
Natuurlijk niet. Ik heb altijd ongelijk. Bij zoveel zielegrootheid kunnen wij stakkerds het alleen maar mis hebben. - Toe, laat me alleen.
|
MARIA |
Als je dat wilt. . . . Ik wil je niet kwellen.
|
GIOVANNA |
Natuurlijk wil je dat niet. Daar ben je veel te gelukkig voor.
|
MARIA |
Verdriet hebben - en ik heb veel verdriet, Giovanna - sluit toch niet in dat je anderen wilt kwellen.
|
GIOVANNA |
Neen, - jij, liefste Maria, bent niet zoals ik! Jij - en de anderen kwellen! Ze bestaan niet eens voor je!
|
MARIA |
Jullie zullen altijd voor me bestaan, en altijd bij me zijn.
|
GIOVANNA |
In je hart, in dat grote alles-omvattende hart van je. Toe, schei toch uit met die onzin. - O, je moest eens weten hoe harteloos en honds je bent.
|
MARIA |
Wat bedoel je?
|
GIOVANNA |
Wat ik bedoel? Dit! Heel onze wereld heb je afgewezen, - is ’t niet zo? Jij behoort een zoveel verhevener wereld. Niet éen vraag, die ons bezig houdt, houdt jou nog bezig. Niet éen wil, die onze wil is, boezemt jou nog belang in. Voor jou is dat allemaal voorbij. Inplaats daarvan sluit je ons nu in je hart, of wat hetzelfde is: glimlach je over ons.
|
MARIA |
Dat mag je niet denken. Ach, Giovanna. . . .
|
GIOVANNA |
’Ach, Giovanna’, is dat alles? Toe, waarom antwoord je nu niet!?
|
MARIA |
[hulpeloos]: Het is zo moeilijk.
|
GIOVANNA |
O ja, is het plotseling zo moeilijk geworden!?
|
MARIA |
Kan men ánders dan zijn diepste waarheid volgen. . . .
|
GIOVANNA |
Je bedoelt: kan men ánders dan zijn egoisme zijn!
|
MARIA |
Ik wil juist arm zijn. . . .
|
GIOVANNA |
Wat weet jij van armoede! Dwaas! Al jouw liefde voor de mens is nooit iets anders geweest dan een teveel aan geluk. [snel:] En mijn ’liefde’, zul je zeggen, nooit iets anders dan een teveel aan haat.
|