|
364 |
G U I D O G E Z E L L E, D E A N D E R E
|
hem verlangde: de weg onder de mensen en als Gods priester, wachtte hem slechts het stupide bedrijf van een ignorante wereld die hem levenslang moest kwetsen en verguizen. Men vermoedde niet het wezen van zijn vrede, in geen der beide perioden, en daarom ook niet het wezen van zijn liefde en velerlei droefheid, en al evenmin het wezen van zijn levenslange moed. Eigenlijk kende men met betrekking tot hem nooit een ander woord dan het kleinerende: ‘Laat hem liever gaan en in andere omgeving den strijd des levens leeren voortzetten’ – en de bętise waarmede de rechtvaardigen hun misverstand steeds voltooien: ‘God bestuurt hem: al wat hij tegenkomt zal zijne ziel louteren (en zijne kunst verfijnen)’! [21] Met dit vertrouwen en met deze troost was alles gezegd – en alles gerechtvaardigd, en kon hij verdwijnen. ‘Heel die hoogere wereld, verfranschte of officieel-nederlandsche had hem misverstaan, veroordeeld en verbannen. Bij het volk, in zijn dagelijksche werk van onderpastor, had hij rust en vrede.’ [22] Inderdaad, ‘voegt daarbij hoe die ingoede, allervreedzaamste Wiseman, in zijn diepste en heiligste bedoelingen miskend werd en geleden heeft vanwege hen die zijn beste steuners hadden moeten zijn, en de gelijkenis met Gezelle zal u in ’t oog springen’. [23] Doch Gezelle heeft zich door niets van dit alles laten tegenhouden. Hij is het besmeuren, miskennen en honen van zijn droom tot het einde toe blijven dulden en aanvaarden. Eens had hij, bij het zien van de lieve waterdreupel, gedicht:
aardsche grond is al te vuil,
houdt u ver van hier, en valt niet:
houdt u in den hemel schuil...
|
doch hijzelf is ‘deur hore en more’ zijn weg onder de mensen blijven vervolgen: zelf was hij als de eens door hem bezongen Mandel, die
waakzaam is en, om Gods wille,
loopt, en licht voorbij ons lacht...
|
Gezelle behoedde in het diepst van zijn klare zuivere ziel een waarheid welke, onaanrandbaar, zijn laatste stilte, en ook zijn laatste, misschien enige onheelbare droef heid is geweest. Tot deze vrede en droef heid drongen
|
|