lijst van werken
vorige bladzijde



360 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde zijn Ego Flos deed schrijven. Het kon hem toen niet meer ‘genoeg’ zijn vóor Gods ogen te leven. Hij hongerde naar de voltooiing, de volheid van hetgeen reeds zo overvloedig zijn deel was geworden:

    ’k Ben ver van u,
ofschoon gij, zoete bronne
    van al dat leven is
of immer leven doet,
    mij naast van al genaakt
en zendt, o lieve zonne,
    tot in mijn diepste diep
uw aldoorgaanden gloed.

.     .     .     .   .     .     .     .     .
    Laat alles zijn
voorbij, gedaan, verleden,
    dat afscheid tusschen ons
en diepe kloven spant;
    laat morgen, avond, al
dat heenmoet, henentreden,
    laat uw oneindig licht
mij zien, in ’t vaderland!

    Dan zal ik vóor…
o neen, niet vóor uwe oogen,
    maar naast u, nevens u,
maar in u bloeien zaan...


Neen, ook hier steeg zijn verlangen niet op uit een afgrond van beroofdheid, wroeging en droefenis, uit een leven dat niets en nietswaardig was gebleken en schande slechts temidden ener seelenlose und seelenfremde natuur. - En meer, veel meer dan een beproefde die los en weg wil uit de foltering van zijn bestaan onder de mensen, is het de minnende en vervulde, zich voorbereidend op de laatste ontmoeting, die schreef:

Uit dit stormend zeespel henen,
        heel alleene is ’t, dat ik moet, volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-10-2014