lijst van werken
vorige bladzijde



N E O - G O T I E K E R ? 355

vorige bladzijde worden afgewezen, anderzijds tot een soort verdediging van Gezelle’s rechtzinnigheid welke noch aan Gezelle noch aan zijn verbondenheid met Christus en de Kerk recht doet.
    Wanneer men Walgrave leest, krijgt men de indruk dat Gezelle vrijwel uitsluitend gelegenheidsgedichten heeft geschreven. Zo nijver en schier exclusief worden deze geciteerd, dat het haast lijkt alsof Gezelle daaraan zijn grootheid heeft te danken. Hoe verder men leest, hoe meer men zich over deze werkwijze verbaast – en ergert. Tot men vermoeden gaat, dat aan deze ietwat singuliere demonstratie van Gezelle’s formaat dezelfde overweging ten grondslag ligt (doch bij Walgrave: om stilzwijgend bestreden te worden) die Vermeylen deed schrijven: ‘En toch kunnen we den indruk niet weren, dat iets in den Gezelle der latere periode onderdrukt was, met sterke hand bedwongen en tot zwijgen gebracht.’ [15] Vermeylen dacht hierbij stellig aan alles wat in Gezelle’s latere poëzie stilte was geworden – nadat het de jonge dichter zo hartstochtelijk had vervuld. Gezelle, zo heeft hij gedacht, en hebben anderen geschreven, paste niet meer in het raam ener kerkelijk en dogmatisch begrensde religie, hij was er te groot voor, hij voelde er zich niet meer thuis en wist er zich een vreemde; misschien, zo dacht hij dan verder, heeft hij de consequenties niet aangedurfd, misschien ook verhield hij zich tot de Kerk zoals Montaigne en diens vriend, de priester Pierre Charron; in ieder geval heeft hij het geheim van zijn vervreemding voor zichzelf gehouden en alle gevoelens, die daarmee verband hielden, met sterke hand bedwongen. – Walgrave, die tegenover de mening dat Gezelle zich in wezen boven de Kerk wist uitgegroeid, een andere suggestie moest stellen, eenvoudig reeds omdat hij overeenkomstig zijn eerlijkste overtuiging, gegrond op alles wat hij van Gezelle’s priesterleven wist, onmogelijk kon toegeven dat er in zijn houding enige onoprechtheid of dubbelzinnigheid kon schuilen, was, waar hij voor Gezelle’s verbondenheid met de Kerk geen bewijsmateriaal kon vinden in die poëzie welke Gezelle’s unieke betekenis als dichter uitmaakt, wel aangewezen op diens gelegenheids-gedichten, de enige immers die onmiskenbaar en doorlopend daarvan waren blijven getuigen. Doch als men heeft vastgesteld (en reeds een oppervlakkige vergelijking met zijn persoonlijke lyriek laat geen andere conclusie toe), dat Gezelle met zijn gelegenheidsvers aan de oppervlakte van zichzelf is gebleven, ook al kon een dichter van zijn formaat nog aan volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 17-01-2010