lijst van werken
vorige bladzijde



348 G U I D O   G E Z E L L E,   D E   A N D E R E

vorige bladzijde waarheid (zijn levensconceptie en orderegel) verdedigt – en dit is waarlijk niet alleen voor hem karakteristiek, – verdedigt hij haar tenslotte met het voor hem decisieve argument: Zo heeft God mij zijn wil geopenbaard. Hij verbond zijn Christusverstaan met de aparte genade ener directe goddelijke openbaring; het was voor hem nooit een Christusverstaan dat onmiddellijk verband hield met zijn persoonlijkheid; het was nooit een Christusverstaan dat (mede, en zeer wezenlijk) exponent was en bleef van de geniale en bepaald geaarde homo religiosus die hij van nature was en die zich reeds openbaarde, aankondigde, toen er bij hem nog van geen religieuze roeping kon gesproken worden. Heel zijn waarheidsverstaan beschouwde hij als een aparte, onverdiende genade, hèm gegeven naast de onverdiende genade die met Christus zelf aan de wereld reeds geschonken was, en had met zijn natuurlijke menselijke gegevenheid niets uitstaande. De gedachte, dat hij zijn Christus-begrijpen – deze heiligste ontroering van zijn leven – te danken zou hebben gehad aan de unieke gesteldheid (en samen-gesteldheid) van zijn natuurlijke zedelijke en geestelijke vermogens, aan een hem van nature eigen hypergevoelig, onmiddellijk verontrust geweten etc., zou hem stellig een blasfemische profanatie van het zielsgebeuren, een onduldbare zelfverheffing en absurde hovaardij hebben toegeschenen. – Vervolgens: zijn conflict met de omgeving was voor hem een conflict tussen geroepenen en niet-geroepenen; anderzijds liet het zich herleiden tot de tragedie van het licht dat, door hem, de onwaardige, in de duisternis moest schijnen, terwijl de duisternis het niet aanvaardde, – en niet aanvaardde: ook omdat hijzelf zijn waarheidsverstaan wellicht (o zeker!) niet voldoende zuiver en puur was. Nooit was zijn conflict met de omgeving voor hem het met de natuur gegeven conflict van de scheppende homo religiosus met de niet-scheppende medemens. Nooit ook verstond hij het als een functie der waarheid vormgeving te zijn van ’s mensen persoonlijkheid, of omgekeerd: nooit verstond hij het als de bestemming van de mens: slechts waarheid te verstaan en te zijn overeenkomstig zijn persoonlijkheid. – Bij Gezelle was dit van meetaf anders. Voor Gezelle is het persoonlijkheidsbewustzijn een centraal bewustzijn geweest, een zijner meest essentiële verworvenheden. Het leidde hem reeds te Roeselare toen hij als leraar bij zijn studenten die goedheid trachtte te wekken welke de gestalte, het zichzelf-zijn hunner persoonlijkheid zou zijn. En dit zichzelf-zijn is hij volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-01-2010