|
N E O - G O T I E K E R ? |
337 |
en zonder u, o dood, geen ader-
dans en dede er
meer mijn herte slaan.
. . . . . . . . . . . De Godheid zelve, aan ’t kruis geklonken,
eer ’t was al volend,
ook Hij, den diepen keLk ten bodeme
uitgedronken,
heeft de dood gekend.
Ook Hij zou onzer zielen wezen
eens een avondmaal,
dat levend, hèt alleen, genuttigd,
zou genezen
onze hongerkwaal…
|
Is elke lijdensexaltatie hem vreemd, het Christus-motief zou toch nooit geheel uit zijn gedichten verdwijnen: Hij toch was bestendig de voedings-grond waarin zijn leven geworteld bleef. Ook het motief van Christus gekruisigd zou hem nooit geheel loslaten. Te zeer toch behoorde het kruis tot de dagelijkse realiteit van zijn bestaan. Maar beide motieven zijn geheel van accent en inhoud veranderd. Als hij – slechts weinige keren overigens – in zijn gedichten van de tweede periode tot de Doornengekroonde van het Kruishout bidt, hoort men hem niet meer smeken om al dieper vereniging. Stellig heeft Gezelle, die nochtans uit zovele bronnen kracht putte, het lijden dan reeds te zeer ervaren als een beproeving die voor menselijke krachten nauwelijks te tillen is, om nog de vermetelheid – het vermetel vertrouwen? – op te brengen er om te vrágen. Maar dat is toch niet de eigenlijke oorzaak van het veranderde accent. Hij is het lijden-zelf anders gaan verstaan, en hij is Christus’ boodschap anders gaan zien, en zo ook Christus gekruisigd. – Het lijden is onvermijdelijk, en – hoe ondragelijk het somtijds is – zijn houding is er allereerst een van zwijgend aanvaarden: een op zich nemen van het onontkoombare, als behorend tot het leven en als met zijn opdracht gegeven. Kan hij al niet meer waarachtig smeken het te mogen ontvangen, hij kan al evenmin God bidden ervan verlost te worden. Dit toch
|
|