lijst van werken
vorige bladzijde



N E O - G O T I E K E R ? 323

vorige bladzijde zelfde ‘velen’ was het toen klaarblijkelijk onmogelijk nog op te merken, dat deze vrede een volstrekt nieuwe stilte was geworden, de verworvenheid van een Umwertung die alles in hem had aangerand; het scheen hun reeds bij voorbaat uitgesloten, dat er in die ‘eeuwige’ vrede nog waarachtige ontmoetingen met het leven plaatsgrepen, en ze hebben ze dan ook – met de verzen voor hun ogen en in hun hoofd en toch ook ergens in de nabijheid van hun hart – niet gevonden, hoe onbegrijpelijk zulks ook is. Want al heeft dan de omstandigheid, dat er in Gezelle’s harmonie zoveel problemen overwonnen waren en stilte waren geworden, zijn poëzie een schijn van ‘probleemloosheid’ gegeven (wel allerminst echter in de zin der argelozen die door geen problematiek ooit gehanteerd werden – of worden), – juist omdat zijn harmonie op zovele reële levenssmarten veroverd was, bléven deze er, tot de somberste, diep en hevig en doordringend in mee-klinken, mee-trillen, en bleef Gezelle tot het einde toe alle pijnen aandurven, en aanvaarden. Deze láatste stilte toch, waar zijn ziel leefde en waaruit hij léefde, vermochten die smarten, hoe bitter en vermorzelend soms, niet meer te verwoesten. Daar had hij die laatste eenvoud, die serene helderheid, en daarin het onopvallend zielsbewegen bereikt, welke het deel wordt van alle grote heiligen en grote kunstenaars – deze grote verzoenden, en wetenden. – Gezelle was, in deze tweede periode, de van God vervulde, en zijn harmonie was het verzonken zijn zijner ziel in het al-ene der Liefde, de ordo amoris der schepping. En waar Gezelle zijn ziel leefde, was hij weliswaar een heldere, blijde, dankbare en gelukkige vrede, maar in het ootmoedig geduld van deze vrede bleven hem de verholen pijnen van het Vertrouwen en van het Geloof; de verholen pijnen om al hetgeen in hem onvervuld bleef al het woest verdriet om zijn duidelijke, onveranderlijke doelloosheid, ook al de pijnen waarmede de mensen hem onaflaatbaar en tot brekens toe hebben vernederd, onmeedogend vergezellen. – Maar de velen, zonder orgaan voor het diep-menselijk gehalte van deze bewogen stilte, vernamen enkel vrede. Aan al het andere gingen zij voorbij, zoals zij, de velen, tijdens zijn leven ook voorbij waren gegaan aan die ‘zoetgevooisde mond, met de bedroefde plooi, dat zo levendig gezicht, schuchter, maar met een eigen strenge zekerheid in zich, – dat deemoedig maar edel hoofd, dat al de schoonheid van Vlaanderen in zich droeg’ [2], en zoals zij voorbij waren gegaan aan al die ‘allerliefste, allerprachtigste beelden’ [3], die ‘tausend volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 11-01-2010