lijst van werken
vorige bladzijde



Z I J N  D R A M A 303


vorige bladzijde Verleent me Gij uw’ hulpe, o Heer,
       in ’t werken dóor dit leven,
op U gesteund, ne wicht te meer,
       hoe ’t storme, en zal ik beven.

Ze ’n kunnen, die mij tegenstaan,
       maar schelden toch, en schermen;
’k zie schimpend, ik, hun’ ruwheid aan,
       gerust in Uw ontfermen.

‘Dat God bewaart is wel bewaard,’
       zoo leerdet Gij mij spreken,
o Heere; en, of Ge in slape waart,
       mijn schipke ’n zal niet breken.

Zegt: ‘Stille!’ en, zoo ’t, weleer, dit woord,
       hiet wind en weder zwijgen,
zoo zal ’t mij, hebbe ik U aan boord,
       doen ’s Hemels haven krijgen.


1896

Twee maanden later echter dit geslagen verweer:

Deur hore en more moet ik,
   deur dikke en dinne gaan,
en overal ontmoete ik
   mij boozen, langs de baan.

Ze schelden en ze schrikken,
   ze schimpen en ze slaan;
ze wegen en ze wikken:
   ‘Hoe deernis hem gedaan?’

Ze zeggen, en ze zullen
   mij vatten en mij vaân!
De dommen en de dullen:
   ze ’n durvender niet aan! volgende bladzijde





















volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 22-12-2009 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 06-01-2010